Pragmatisme
Het pragmatisme is een filosofische stroming die zijn oorsprong heeft in de Verenigde Staten aan het eind van de 19de eeuw met eerst een hoogtepunt in de eerste helft van de 20ste eeuw. Na een periode van enkele decennia met minder interesse, zien we aan het eind van de 20ste eeuw tot in de huidige tijd een heropleving van deze stroming. Het pragmatisme ontstond als een reactie op het hoge abstractie niveau van de Duitse filosofie, van met name het neo-Kantiaanisme en de ideologische school van Hegel, waarin de eerste filosofen van het pragmatisme oorspronkelijk waren geschoold. Hierbij speelde metafilosofische overwegingen een belangrijke rol zoals aardig door William James verwoord:
Pragmatisme "...turns away from abstraction and insufficiency, from verbal solutions, from bad a priori reasons, from fixed principles, closed systems, and pretended absolutes and origins ... turns towards concreteness and adequacy, towards facts, towards action and towards power."
De belangrijkste filosofen in de begin fase van het pragmatisme zijn:
Charles S. Pierce (1839-1914) wordt ook wel beschouwd als de grondlegger. Hij benadert de filosofie vanuit de logica (hij is onder meer de 'uitvinder' van de logische waarheidstabellen) en introduceerde het pragmatisme als een maxime van de Logica in 1878 (in het Frans !). Hij is (evenals Husserl) op zoek naar een kennistheoretische grondslag voor de wetenschap en zoekt een waarheidsgrond voor de premisses zoals die gebruikt worden in een logische deductie. In een lezing in 1903 constateert hij dat het lang heeft geduurd voordat zijn benadering bekendheid en enige acceptatie kreeg. [Peirce 1903:133] De formulering van de maxime was dan ook niet erg toegankelijk. In 1903 formuleert hij die in het Engels:
' Consider what effects that might conceivably have practical bearings we conceive the object of our conception to have: then, our conception of those effects is the whole conception of the object. '
Hierin zien we een gelijkenis met de uitgangspunten van de continentale fenomenologie. Hij maakt echter duidelijk dat hij geen psychologische benadering wenst als fundament van de logica, Peirce 1903:140 ] later verwijt hij Husserl psychologisme. [zoals Ciano Aydin vermeldt Aydin 2007:212n18]
Zijn pragmatisme wordt in eerste instantie in goede samenwerking door
William James toegankelijker gemaakt. Later distantieert Peirce zich met
name van William James' publicaties , en noemt zijn eigen richting
vervolgens liever pragmaticism.
William. James, medicus, psycholoog en filosoof
(1842-1910) heeft deze nieuwe stroming onder de naam
'Pragmatisme' aan de man gebracht' (op zijn manier, toegankelijker, hij
vindt Peirce dikwijls te slecht toegankelijk) met vele lezingen, veelal
buiten het academisch filosofische circuit, en met de introductie in 1907
van zijn boek 'Pragmatisme'.
John Dewey (1859-1952) heeft zich zowel met de fundering
van het pragmatisme als met toepassing in de praktijk, zoals de ethiek en de
democratie, bezig gehouden.
Vanuit zijn waarnemingen van kleine kinderen (Dewey was ook een bekend
pedagoog) constateert hij dat de mens geboren wordt met een levens- en
exploratiedrang. Middels leren en ervaring komt hij tot
handelingscompetenties: Habits / Arts.
Vanuit evolutionair denken in de lijn van Darwin concludeert hij dat het
menselijk ken- en handelingsvermogen de basis waren om te overleven dus
voldoen in de praktijk. Zijn publicaties hebben betrekking op een breed
scala van onderwerpen op de gebieden van ethiek, cultuur, psychologie,
onderwijs en democratie waarbij hij actief mee deed in het publieke debat.
Na deze grondleggers waren er een aantal invloedrijke filosofen die hoewel
ze niet strikt pragmatisten waren wel bijdroegen aan de continu\pol iteit
van de pragmatistische traditie waaronder C.I.Lewis (oa leermeester van
Quine), die van groot belang was in de ontwikkeling van Logica en
Taalfilosofie. Hij hanteerde een vorm van Conceptual Pragmatisme wanneer het
om empirische kennis ging.
Pragmatisme nu
Richard Rorty constateert dat een meerderheid van de Engels
sprekende filosofen in de laatste twee(nu 3,5) decaden, zich afkeerde van
Wittgenstein's Philosophical Investigations (PI), James en Dewey mede
doordat men het idee kreeg dat het pragmatisme wat al te gemakkelijk de
basisproblemen van de filosofie terzijde plaatste, waardoor die geen \emph
[ foundation ] voor toekomstig
werk bieden. [Rorty 1991: 3] (Ook hier zien we dan een
soort metafilosofische overweging). Na deze periode van enkele decennia met
wat minder aandacht voor het pragmatisme zien we sinds de laatste decennia
van de vorige eeuw weer een opleving met name door de aandacht die filosofen
zoals Richard Rorty en Hilary Putnam eraan besteden.
Hoewel Hillary Putnam zich (uiteindelijk) duidelijk verwant
voelt aan het pragmatisme positioneert hij zich in tegenstelling tot Rorty,
(nog) niet expliciet als pragmatist, maar hij beveelt het pragmatisme wel
aan als waardevol. [Putnam1992]
Hoewel in het algemeen niet als zodanig genoemd, kunnen we in de tweede
helft van de 20ste eeuw bij verschillende filosofen hoofdelementen van het
pragmatisme terug zien komen, zoals we zullen zien bij wetenschapsfilosofen
als Karl Popper en Arthur Fine.
Zelf draagt Putnam bij aan de pragmatiek van taal met twee principes die hij
onderkent als kenmerkend voor taalgebruik met name in de context van
kennistheorie:
Het principe van de Bennefit of the doubt: termen worden gebruikt
zonder dat ze exact gedefinieerd zijn (Ook bij Kripke niet) hij geeft
daarbij aan dat het vergelijkbaar maar niet identiek met het charity
concept, een term : In de taalgemeenschap is het gebruikelijk dat men
accepteert dat de woord betekenis door anderen vervolgens beter wordt
ingevuld.[Putnam1974 :274]
\item Het principe van de Reasonable ignorance: niet alle
gebruikers van een woord moeten noodzakelijk de volle betekenis ervan
kennen. [Putnam1974:278]
De filosofische gang van Hilary Putnam (1926-), die gezien wordt als een van
de belangrijkste hedendaagse Amerikaanse filosofen, is in het kader van deze
beschouwing interessant. In eerste instantie opgeleid in de traditie van het
pragmatisme voegt hij zich bij de neopositivisten Reichenbach en Carnap in
de jaren vijftig. In de zestiger jaren ontwikkelt hij een eigen vorm van
realisme. [voor meer details zie Oger 1995] Putnam
definieerde die eigen versie, als een sleutel om het programma uit
te werken van common sense realisme, die hij aanduidde als [Intern
realisme]. Hij baseerde zich daarbij expliciet op het werk van William James
en Edmund Husserl (!) in plaats van op het pragmatisme en de fenomenologie
als stroming. Wel merkt hij ten aanzien van zijn aanduiding 'Intern
realisme' aan het eind van zijn eerste lezing van een lezingencyclus in 1985
`The many faces of realism' op: 'I should have called it pragmatic realism.
[Putnam 1987:p17]
Putnam bepleit een programmatische aanpak waarbij de traditionele vormen van
dichotomie tussen de wereld op zich en de concepten die we gebruiken in
woorden en denken worden opgegeven:
'Zoals de grote pragmatisten ons aanspoorden het toeschouwersstandpunt in de metafysica en de epistemology te verwerpen. Zo heeft Quine ons aangespoord het bestaan van abstracte entiteiten in de wiskunde en in de fysica te accepteren op basis van de onmisbaarheid in de praktijk van onze wetenschappelijke activiteiten'.
Hij ziet die trend ook bij Davidson, die stelt dat het onderscheid tussen
conceptuele schema's en inhoud niet gemaakt kan worden en bij Goodman, die
stelt dat het onderscheid tussen wereld en versies onhoudbaar is. [Putnam
1987 :20-21]
Wanneer hij in 1992 in een aantal op schrift gestelde lezingen een pleidooi
houdt voor het pragmatisme zien we dat hij na al zijn verkenningen in die
verschillende filosofische stromingen toch weer bij het pragmatisme uitkomt,
waar hij zegt dat
'[hij] hoopt te overtuigen dat het pragmatisme iets veel beters in petto heeft, dan de smakeloze alternatieven die men vandaag, in filosofisch en in politiek opzicht als enige mogelijkheden ziet'. [ Putnam 1992]
Ook zien we in zijn werk, zoals in bovengenoemde principes van taal pragmatiek, dat taal een belangrijke rol is gaan spelen. En dat naast de zeer formele aanpak daarvan vanuit de logica dit element ge\pol integreerd wordt met de elementen van het pragmatisme.
John Dewey (1859-1952) heeft zich zowel met de fundering van
het Pragmatisme als met toepassing in de praktijk bezig gehouden.
Vanuit zijn waarnemingen van kleine kinderen (Dewey was ook een groot pedagoog)
constateert hij dat de mens geboren wordt met een levens- en exploratiedrang.
Middels leren en ervaring komt hij tot handelingscompetenties: Habits / Arts.
Vanuit evolutionair denken in de lijn van Darwin concludeert hij dat het
menselijk ken/handelingsvermogen de basis waren om te overleven dus voldoen in
de praktijk
Na enkele decenia met wat minder aandacht voor het pragmatisme zien we sinds de laatste decenia van de vorige eeuw weer een opleving met name door filosofen zoals Richard Rorty en Hilary Putnam.
Hoewel in het algemeen niet als zodanig genoemd, zie ik in 20ste eeuw bij verschillende filosofen belangrijke elementen van het Pragmatisme terugkomen:
Witgenstein-II in zijn analyses stelt hij dat de betekenis van woorden gevonden moet worden in het gebruik. Hij introduceert de term taalspel, een handelingsomgeving waarin de praktijk van taal gebruik zijn waarde bewijst. De hierop aansluitende systematische analyse van de taal als communicatie middel van Paul Grice past volledig in de pragmatistische traditie
Het Kritisch Rationalisme in de wetenschapsfilosofie van Popper, Lakatos ea. het onderkennen van kennis als een continue proces met de empirische waarneming als beslissend element is hier een belangrijke overeenkomst.
[an error occurred while processing this directive]
Het pragmatisme kent geen
abstracte metafysische beschouwingen ten aanzien van het mens-zijn.
Dit wordt onder meer duidelijk bij William James benadering van het determinisme versus vrijheid thema
hij verwerpt
pogingen om het een of het ander te bewijzen. Hij stelt dat het gewoon een
kwestie van kiezen is en daarna de consequenties netjes uitwerken. Zelf kiest
hij voor het vrijheidsconcept.
Het pragmatisme gaat uit van een dynamisch mensbeeld. De mens doet kennis op met
leerprocessen [zie kennis/pragmatisme] en staat ook ten aanzien van
aspecten van ethiek en esthetiek in voortdurende wisselwerking met zijn
omgeving. Dit concept is met name door Dewey (1859-1952) uitgewerkt. Hij zet
zich af tegen het statische mensbeeld wat in de filosofie overheerst sinds Plato
waarbij filosofen zich bezig houden met het trachten vast
te leggen van de kern van het menszijn. Dewey gaat uit van een mens die vanaf
zijn geboorte actief bezig is kennis te vergaren, problemen te analyseren en op
te lossen of te omzeilen. Die niet alleen onderworpen is aan krachten van zijn
omgeving maar die ook probeert te veranderen. Dit mensbeeld wordt niet alleen geïnspireerd
door de Amerikaanse pioniers cultuur maar ook door de theorie van
Darwin. Dit laatste echter met dien verstande dat het "survival of the
fitest" in het geval van de mens niet een lot is, maar de mens -ook als individu-
is in staat
te anticiperen en zich aan te passen, of zelfs zijn omgeving aan te passen
"fitting for survival".
Binnen het Pragmatisme in de eerste helft van de vorige eeuw is het vooral
John Dewey die zich bezighoud met een maatschappij beeld vanuit de
pragmatistische basis. Dat betekent dat we uit moeten gaan van de bestaande
historisch en cultuur bepaalde situatie. Dat beeld is dus plaats en tijd
gebonden en niet noodzakelijk eenduidig, consistent. We kunnen dus niet uitgaan
van een statisch model en zeker niet van één ideaal maatschappijbeeld. Door
wijzigingen in de maatschappij, wijzigingen in inzicht en invloeden van buiten
zal het maatschappijbeeld veranderen en zullen ook de instituties moeten worden
aangepast. Voorbeelden van dit soort wijzigingen in die tijd waren de verschuivingen
van een agrarisch georiënteerde maatschappij naar een industriële. Versnelde urbanisatie,
immigratie ed.
De filosofen dienen zich niet primair bezig te houden met abstracte
concepten maar dienen zich te richten op een analyse van maatschappelijke
problemen zoals die ontstaan door boven genoemde veranderingen. Mede op basis
hiervan kan de beeldvorming van de maatschappij worden aangepast. De concrete
aanpassing van de maatschappelijke instituties valt daarmee niet direct onder
het werkterein van de filosofie.
Meer recent is het met name Richard Rorty die het maatschappijbeeld verder en eigentijds uitwerkt. So stelt hij: 'We moeten ons bekennen tot een zeker etnocentrisme, Wij kunnen niet anders dan onze eigen liberale democratische traditie tot uitgangspunt te nemen.' In dit verband citeert hij onder meer Winston Churchills uitspraak: ‘Democratie is de slechts denkbare regeringsvorm – afgezien van alle andere ons bekende vormen-’. Dit is een goed voorbeeld van de Pragmatistische benadering.
Pragmatistische ethiek (van John Dewey)
Vraagstelling: | Hoe moeten we kiezen |
Antwoord: | Analyseer wat het meest van toepassing is |
Dewey’s ethische theorie
is gebaseerd op zijn cultureel naturalistisch mensbeeld. De mens is een
handelend lerend wezen in een sociale context. Dit geeft tevens aan dat er een
integrale functionele relatie is tussen wat algemeen geduid wordt als
fysiologische en psychologische processen (deze observatie sluit aan bij die van
Merleau-Ponty en de hedendaagse neuro-wetenschappen). Hij verwerpt daarmee elke
vorm van dualisme [Logister 2004 p43].
De sociale context is voor Dewey van essentieel belang. De mens is ondenkbaar
zonder zijn sociale context, al zijn ervaringen zijn opgebouwd in die omgeving.
Bij alles wat hij overweegt kan hij niet anders dan de sociale context meenemen.
Hiermee wordt het individu niet tegenover de gemeenschap geplaatst, maar wordt
beschouwd als deelnemer in de gemeenschap. Ook hier dus geen dualistisch model
maar een benadering vanuit een samenhang. De mens is niet denkbaar in isolement
Ethiek
moet dus opgevat worden als een activiteit, een zoektocht naar wat
nastrevenswaardig is. Alternatieve handelingen worden afgewogen onder andere ten
aanzien van de mogelijke consequenties. Kenmerkend voor een morele
handeling is dus dat zij het resultaat is van een voorafgaande deliberatie. Deze
deliberatie veronderstelt natuurlijk een intelligente vrijheid. Het is ook van
belang doel, middelen, consequenties, en neveneffecten goed in de analyse mee te
nemen.
Principes
Tijdens
het deliberatieproces kan gebruik gemaakt worden van principes. Deze principes
ontstaan door bijzondere gevallen, waarin een juiste keuze werd gemaakt en / of
door generalisaties. Principes zijn primair intellectueel, terwijl morele regels
vanuit de praktijk groeien [Dewey 1932 p336].
Dewey onderscheidt twee soorten:
1. Onveranderlijke principes: deze hebben het contact met de empirie verloren.
Hierdoor kunnen ze het denken in nieuwe situaties foutief beïnvloeden.
2. Principes die rekening houden met de actuele situatie. Deze functioneren als
een soort werk- hypothese.
Principes en morele theorieën zijn instrumenten om bij te dragen aan het
deliberatie proces.
Dewey wijst objectieve
en subjectieve funderingen af maar houdt vast aan de normativiteit van de
ethiek. Absolute antwoorden zijn niet mogelijk. Hierin loopt de ethiek van het
pragmatisme parallel met de kennistheorie. De waarde van een concept of een
theorie wordt bepaald door te beoordelen of deze doet waarvoor deze bedoeld is.
Dat wil zeggen bijdraagt aan de oplossing van het gesignaleerde probleem.
Hierbij dienen ook zijeffecten van de oplossingen meegenomen te worden. De
waarde wordt dus bepaald door de context. Er kan niet in algemene of abstracte
termen gesproken worden over goed en kwaad. Maar daarmee is de benadering nog
niet relativistisch. Het is niet zo dat ieder antwoord goed is. Een goede
analyse is vereist voor de rechtvaardiging van een antwoord.
Antwoord op Kritiek
De kritiek op Dewey’s pragmatistische ethiek richt zich veelal op het
secondair zijn van algemene normen aan de sociale normen. Als antwoord daarop
stelt Dewey dat de gewoonte moraal vooraf ging / gaat aan de rationalisaties in
de ethische theorieën van de grote filosofen. Voor Dewey spelen rationele
principes wel degelijk een rol als principes zoals hierboven aangegeven. Maar ze
kunnen en moeten steeds weer opnieuw getoetst worden aan de actuele situatie.
Dewey vergelijkt de moraal met zijn eigen dynamiek ook wel met de ontwikkeling
van een taal [Logister 2004 p178]. Rorty citeert M. Oakshott [Rorty 1989 p58] met
de opmerking:
“Dewey dit had kunnen schrijven”:
In Dewey’s Ethiek speelt het begrip ‘praktische
intelligentie’ een belangrijke rol. Hieronder
wordt verstaan inzicht of begrip dat voortkomt uit ervaring. Deze ervaring leidt tot het
vermogen te oordelen, en te handelen volgens dat inzicht. Dit komt in hoge mate
overeen met Aristoteles’ deugd van de Prudentia, verstandigheid, praktische
wijsheid.
Hoewel de
kennistheorie en vooral ook het fysisch wereldbeeld van het pragmatisme sterk
verschilt van dat van Aristoteles kunnen we constateren dat de
basisuitgangspunten van de Mens – Maatschappij relatie in hoge mate
overeenkomen. Beide beschouwen de mens als een sociaal wezen dat niet denkbaar
is zonder zijn sociale omgeving. (zoals in sectie 1.3 hierboven aangegeven).
Het element van
deliberatie kan gezien worden als een uitwerking van de prudence / deugd zoals Aristoteles die omschrijft. Het belangrijkste
verschil is te vinden in de dynamiek die Dewey vanuit het evolutionair denken
(en Hegel) inbrengt.
Na deze beschrijving van de pragmatistische ethiek kunnen we de grondslagen samenvatten zoals in onderstaande tabel weergegeven. Daarbij is het, gezien bovenstaande opmerkingen, interessant de grondslagen van het pragmatisme globaal te vergelijken met die van Aristoteles ethiek
|
Grondslag
van de Pragmatistische Ethiek |
|
Grondslag van Aristoteles ethiek |
1 |
Uitgangspunt:
Natuur en cultuur ontwikkelden en ontwikkelen zich op basis van het
evolutiemodel. |
|
Uitgangspunt:
alle ‘zijnde’ streeft naar de |
2 |
De
moraal ontstaat door het streven van een gemeenschap naar een tot
voldoening functionerende werkzame samenleving. |
|
De mens streeft naar geluk als |
3 |
De
wijze waarop de moraal vorm krijgt is plaats en tijd gebonden. De moraal
dient steeds weer aangepast te worden aan wijzigingen in inzicht en
omstandigheden. |
|
De
karakterdeugden worden bepaald door het kiezen tussen twee uitersten. Hoe
die positie komt te liggen is tijd en situatie afhankelijk. |
4 |
De
reflectieve moraal is de methodiek van het deliberatieproces om tot die
aanpassingen van de moraal te
komen. Dit vooronderstelt dat er vrijheid is voor een open deliberatie. |
|
De
Prudentia, de praktische intelligentie is de deugd die nodig is om tot de
gedragskeuze te komen die bij het excellente midden past. |
Relatie tot andere Filosofische theorieën
Opm
t.a.v. Kants ethiek
Opgemerkt kan worden dat de veronderstelde voorwaarden voor een
deliberatieproces van punt 4 grote overeenkomst vertonen met Kants
uitgangspunten van redelijkheid en vrijheid.
Hoewel deze elementen van Kants uitgangspunten en analyse
overeenkomen met het pragmatisme (zoals ook menselijke gelijkwaardigheid) past
zijn conclusie dat de intentie belangrijker is dan het praktische resultaat
absoluut niet bij het pragmatisme.
Opm.
t.a.v. Hume’s falacity
De conclusie van Hume “ought kan niet logisch afgeleid worden
van is” is juist binnen de logica. Zoals ook zijn conclusie dat: “op
basis van het inductieconcept kunnen geen natuurwetten logisch uit waarnemingen
worden afgeleid” juist was.
Echter in het tijdperk na de moderniteit (postmodernisme heeft soms een
specifieke betekenis) geven we het idee van absolute waarheid op. en gaan we
over tot een meer methodologische benadering zoals het Kritisch Rationalisme (Popper,
Lakatos) in de wetenschapsfilosofie, die daarmee aansluit op de kennisleer van
het pragmatisme. Zo kan in de pragmatistische ethiek de “is”
situatie een rol spelen in de deliberatie omdat de eis van logische
afleiding is vervallen.
Dewey
merkt op dat: Een
moreel oordeel zegt iets over het karakter van degene die de uitspraak doet.
In een
Deweyaanse analyse kan de vraag naar de adequaatheid van normen en waarden niet
los gezien worden van de vraag welk doel we nastreven. Dan zijn 'normen en
waarde‘ geen doel maar een middel. De eerste vraag moet zijn: wat beschouwen we
als een goede samenleving.
Het pragmatisme is in wezen niet beperkt tot één positie in de bovenstaande tabel met ethische theorieën aangezien wel overwogen incorporeren van de andere theorieën past in het deliberatie proces.
Filosofietuin filosofenpaden (in aanleg)