Kennis
Kennis

Kennis theorie houdt zich bezig met de vragen wat is kennis, hoe komt kennis tot stand en vooral hoe kan de kennis claim gerechtvaardigd worden en wat zijn de grenzen van onze kennis? Deze vragen kunnen daarbij niet los van elkaar gezien worden.
Algemeen kunnen we zeggen kennis heeft betrekking op de subject - object verhouding. De vragen omtrend kennis kunnen op verschillende wijze benaderd worden namelijk vanuit het subject (idealistische benadering) of vanuit het object (realistische benadering). Daarnaast is het denken over kennis in het algemeen gebaseerd op een bepaald model. Het model kan uitgaan van een dualistisch concept dat wil zeggen van een scheiding tussen bewustzijn (subject) en wereld (object) of van een integraal concept.
Met name sinds de eerste helft van de 17de eeuw werd de kennistheorie gebaseerd op het onvolkomen dualistisch denkmodel dat leidde tot een onoplosbare vraagstelling: 'Hoe kunnen we zekere kennis hebben van de wereld om ons heen?' Vooral door de opkomst van de natuurwetenschappen werd het accent op zekere kennis sterker gelegd. In vrij korte tijd was immers het wereldbeeld dat ongeveer twee milennia oud was drastisch gewijzigd met de theoriën van Copernicus, Galileo en Newton.
De twee alternatieve wegen die gevolgd werden het Empirisme en en Rationalisme bleken beide dood te lopen (zie hiervoor beide secties). Ook de magistrale poging van Kant bracht geen oplossing omdat ook hij nog steeds uitging van het onvolkomen denkmodel. Wel zijn in zijn werk al elementen van de oplossing te onderkennen.
In het dualistisch denkmodel wordt het menselijk bewustzijn gescheiden en onafhankelijk van de wereld gedacht. Omdat men het eerst zo sterk gescheiden heeft onstaat de onoplosbare vraag hoe dat bewustzijn toch kennis van de wereld kan hebben.
Aan het begin van de twintigste eeuw maken onafhankelijk van elkaar Fenomenologie, Pragmatisme en in het vervolg daarop het Kritische Rationalisme duidelijk dat empirisme en rationalisme beide berusten op een problematisch denkmodel. Recente resultaten van de neurowetenschappen bevestigen de juistheid van modelen  met een meer integrale benadering van bewustzijn en wereld. Daarmee verdwijnt in principe het basis probleem, hoewel dit denkmodel hier en daar soms toch weer opduikt (zie het 'Realisten Debat').
Daardoor verschuift de taak van de Kennisleer naar fundamenteel onderzoek van de processen en kritische analyses van de methodes met name in de wetenschapsfilosofie.

Het Basis kennis model
De mens is niet gescheiden van de wereld: "Mens-zijn is in de wereld zijn" dit is het paradigma van de Fenomenologie; of met andere woorden: "Kennen is een vorm van handelen van de mens in de wereld" dit is een paradigma van het Pragmatisme.
Het bewustzijn heeft een bepaalde gerichtheid op de wereld (intentionaliteit) bij elke verwerking tot kennis / wetenschap hoort ook een methode. Een aantal verwerkingsmechanisme worden zo snel aangeleerd dat ze bijna /evolutionair/ voorgeprogrammeerd lijken. Ofwel de neuraal aanwezige structuren worden na een beperkte activering door waarnemingen geactiveerd en daarmee blijvend beschikbaar. Een en ander wordt duidelijk bij cognitief onderzoek naar gedrag van zeer jonge babies.
Ook het proces van verdere verwerking zoals generalisatie blijkt direct te relateren aan basis cognitieve processen zoals onder andere aangegeven door George Lakoff.  
Ieders bewustzijn maakt deel uit van gemeenschappen van waaruit zowel de intentionaliteit als de methode mede worden bepaald. Zo benadrukt het Kritisch Rationalisme dat ook wetenschappelijke kennis beschouwd moet worden als een continue proces.
 
Het begrip Waarheid
Te lang en teveel is 'De Waarheid' beschouwd als iets wat min of meer onafhankelijk van de mens zou bestaan zoals dat dan ook gedacht werd van bv 'Het Goede' .
Waarheid is gerelateerd aan de acceptatie door een gemeenschap (Domein) op basis van de methodiek en op basis van gemeenschappelijke elementen in gerichtheid op de wereld (intentionaliteit).
 
Kennistheorie model x

Pragmatisme

Begin van de 20ste eeuw ontwikkeld zich met name in de USA vanuit het empirisme een stroming die grote gelijkenis vertoont met de Fenomenologie in Europa. Na een periode van lagere activiteiten op dit gebied pakken een aantal filosofen waaronder Richard Rorty de draad van het Pragmatisme weer op.
Dewey en de Amerikaanse pragmatisten introduceerden een nieuwe Copernicaanse wending: van geest naar interactie. In tegenstelling tot wat in het geest-wereld schema wordt verondersteld, is ervaring voor Dewey niet een sluier die de mens van de wereld afsluit, maar juist een middel om steeds dieper tot de werkelijkheid door te dringen.
Kennen wordt opgevat als een vorm van handelen. Het is iets wat we doen en wat nauw verbonden is met de actieve manier waarop menselijke organismen in voortdurende interactie verkeren met hun omgeving.
- De ervaring: Alle ervaring is reeel het gaat hierbij om ieders onmiddellijke ervaring Deze zal verschillend zijn b.v. voor een ruiter, paarden handelaar, bioloog. Deze ervaring gaat aan het kennen vooraf.
- Van ervaring naar Kennis: Ervaring is nog geen kennis. Het is de taak van het Kennen om de voorwaarden en gevolgen van ervaring te ontdekken.
- De betekenis van kennis: Kennis heeft te maken met gevolgtrekkingen (interference). We trekken conclusies uit iets van het heden, verleden naar de toekomst. Dat brengt onzekerheid, mogelijke fouten met zich mee.
- De objecten van kennis: objecten zijn gebeurtenissen (waarnemingen(?)) met een betekenis. De wereld wordt daarmee een: 'figured framework of objects'.
Tafels en stoelen van onze onmiddellijke waarneming moeten worden begrepen als woorden en zinnen in onze taal. Deweys kentheorie is een realistische filosofie, een filosofie die geloofd in het bestaan van een werkelijkheid en kan worden aangeduid als: transactioneel realisme.

Waarheid en correspondentie: 
Waarheid is dus niet gerelateerd aan de waarnemingen maar aan de daaraan gegeven betekenis(sen). Waarheid is altijd gebonden aan de concrete situatie. Waarheid verwijst dus niet naar een correspondentie tussen een propositie en de werkelijkheid ,maar naar de correspondentie tussen gesuggereerde en gerealiseerde betekenis. Ons kennen van de wereld is een proces van reconstrueren.
Voor een pragmaticus is een uitspraak "waar" als deze in de praktijk zijn waarde, bruikbaarheid bewijst of bewezen heeft. Daarmee vervalt voor hem het onderscheid tussen: "It is true because it works" en "It works because it is true" (cit: Rorty). Bruikbaarheid van een uitspraak of theorie moet hier gezien worden in een brede betekenis. Een theorie zoals de evolutie theorie is uiterst vruchtbaar gebleken in een groot aantal deel gebieden van de biologie en heeft tot een vergroting van het inzicht geleid. Daarmee is in een pragmatische opvatting een dergelijke theorie waardevoller dan b.v. de scheppingstheorie. Die waardering is daarmee vrijwel onafhankelijk van een feitelijke bewijsbaarheid.
Conclusies die we trekken na zorgvuldige analyse van een situaties hoeven niet geldig te zijn voor een andere situatie. Dewey gebruikt in plaats van het label "Waarheid" aanduidingen als: gerechtvaardigde bewering (warranted assertion). De gerechtvaardigdheid wordt onder andere bepaald door de zorgvuldige wijze waarop deze tot stand gekomen is.
Objectiviteit opgevat als de correcte weergave van de wereld onafhankelijk van ons bestaan is hierbij een niet zinvol begrip.
Een consequentie is wel dat ieder hierbij zijn eigen wereld reconstrueert. We dienen daarbij de sociale interactie te betrekken waardoor we een intersubjectieve wereld construeren.
Waarheid is wat de wereld begrijpbaar, hanteerbaar maakt, dat wat in overeenstemming is met de waarnemingen en aansluit bij andere al bekende theoriën.
Voor een bepaald doelgebied moet daarom ook de daarvoor optimale taal gekozen worden. Dat in bepaalde wetenschappen de wiskunde tot goed bruikbare resultaten leidt betekent niet dat de werkelijkheid wiskundig in elkaar zit. Het bewijst alleen dat de wiskunde in die situaties een waardevolle taal is.
Fenomenologie
Aan het begin van deze eeuw lost de fenomenologie fundamenteel het probleem op, waar zowel idee-isme/rationalisme als empirisme mee worstelden nl., hoe kan ik tot zekere kennis komen van de werkelijkheid buiten mijzelf?
Edmund Husserl stelt vast dat Descartes wel twijfelde aan de juistheid van zijn waarnemingen maar niet aan het feit van waarnemingen zelf. En dit ging vooraf aan de zekerheid van het denken.We zitten niet vanuit een isolement de wereld te bekijken maar: De mens en de wereld horen principieel bijeen  Of anders gezegd: 'Mens zijn is in de wereld zijn'. We mogen het menselijk bewust­zijn en de wereld wel onderscheiden maar niet zodanig scheiden dat we niet meer weten hoe we de kloof moeten overbruggen. Om op basis van deze uitgangspunten tot objectieve kennis te komen zijn door verschillende fenomenologen een aantal methoden ontwikkeld.
Husserl benadrukt, vooral in zijn beginperiode, een analyse van de directe waarneming met zo goed mogelijke uitsluiting van vooroordelen. Husserl noemt dit de "reductie": eigen en andere oordelen tussen haakjes zetten om daarmee te komen 'zu dem sachen selbst'.  De methode die hieronder verder wordt besproken kan men het best aanduiden met fenomenologische analyse. Door aan de ene kant de verschillende verschijningsvormen van het "ding an sich" te analyseren krijgt men een vollediger beeld. Hierbij is het uitgangspunt van de fenomenologie dat er niet zoiets is als het wezen van het "ding an sich" maar dat de dingen gekenmerkt worden door de totaliteit van hun verschijningsvormen.
Aan de andere kant kan men zich vervolgens bezig houden met een analyse van de gerichtheid van het subjectieve bewustzijn. Deze wordt mede bepaald door de (kennis) achtergrond van het subject t.o.v. het object, wat Husserl aanduidt met Einstellung. Dit geeft inzicht in hoe het subject "tegen de wereld aankijkt". Deze analyse kan het best verduidelijkt worden met enkele voorbeelden: 
Vragen wij ons bijvoorbeeld af: wat is ("het wezen van") water?  Het is duidelijk dat water verschillende betekenissen heeft. Ook binnen het kader van de (objectieve?) wetenschappen heeft water verschillende betekenissen zoals: iemand die dorst heeft; iemand die zwemt/verdrinkt;een brandweermaneen fysicusmoleculaire samenstelling H2O, vloeistof die kookt bij 100'C, oplosmiddel, transport medium (stromingsleer) lastige stof (voor vacuum fysicus).
Inzicht in de gerichtheid van het bewustzijn krijgen we als we het bovenstaande vergelijken met een soortgelijke analyse voor b.v. alcohol. Dit is dan ondermeer een vloeistof die kookt bij 79'C, die brandbaar is in tegenstelling tot een blusmiddel als water maar ook een vloeistof die in onzuivere toestand zowel door de fysicus als door de brandweerman gedronken kan worden maar waarbij ze dan wel eenzelfde beleving kunnen ervaren.
Tal van voorbeelden zijn er te vinden op andere terreinen zoals: 
Geschiedenis:Vanuit militair gezichtspunt werd het uiteindelijke verlies na vier oorlogen met Engeland veroorzaakt door een verwaarloosde vloot. Economisch gezien was het conflict uiteindelijk een verloren zaak door het overwicht wat een grotere economische eenheid op den duur altijd zal hebben. Sociaal-Politiiek gezien was er geen draagvlak voor oorlogvoeren. Er was geen interesse in macht maar in handel.

Conclusies:
de fenomenologie stelt duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een een-eenduidige kennis van de werkelijkheid. De werkelijkheid manifesteert zich in relatie tot de gerichtheid van het bewust­zijn. Door fenomenologische analyse waarbij die verschijningsvorm in die relatie tot de gerichtheid van het bewustzijn wordt gebracht kan men tot objectieve, wetenschappelijke kennis komen. D.w.z. iets is waar vanuit een bepaald gezichtspunt.
De grote betekenis van de fenomenologie is gelegen in het onderkennen dat de mens en de wereld niet in gescheiden mogen worden, maar fundamenteel samenhangen. Men mag natuurlijk wel onderscheid maken tussen de mens en de dingen. Maar men mag ze niet in het denkmodel van een kennisanalyse zodanig scheiden dat men vervolgens niet meer in staat is aan te geven hoe ze bij elkaar komen zodanig dat de mens kennis heeft van de wereld.
De tegenstelling empirisme en ratio-isme houdt hiermee op te bestaan. Beide gaan immers uit van het beeld dat de mens vanuit zijn hokje de wereld wel kan waarnemen maar nooit zekere kennis kan krijgen van hetgeen er buiten hem (buiten zijn hokje) gebeurd. In dit model wordt impliciet een scheiding aangebracht die ook met meer dan twintig eeuwen filosoferen niet meer te overbruggen is. 
Daarnaast wordt met bovenstaande duidelijk hoe belangrijk de vraagstelling is en de context (denkmodel) waarin de filosofische vraagstelling plaats vindt.  Een al dan niet bewust gekozen denkmodel kan alle denken die daarop volgt  naar een doodlopende weg leiden.
Kritisch Rationalisme

De kennistheorie spitst zich in de wetenschapstheorie specifiek toe op de filosofische vraagstellingen t.a.v. de wetenschappen, zowel op de wetenschappelijke methoden als op het waarheidsbegrip. In de tweede helft van de twintigste eeuw is het met name K.Popper geweest die hierbij een nieuwe richting heeft aangegeven. Daarom wordt hier voornamelijk zijn aanpak, het Kritisch Rationalisme, toegelicht.
Het uitgangspunt voor Popper is een denkmodel dat er van uitgaat dat kennis niet iets op zichzelf is maar beschouwd moet worden als een proces. Hij gaat er van uit dat alle wetenschappelijke uitspraken in feite hypothesen zijn d.w.z. dat ze altijd weer opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld.  Poppers methodiek onderscheidt twee fasen.  
1. Demarcatie van wetenschappelijke uitspraken.
Aan de hand van enkele criteria kan worden bekeken of een uitspraak" wetenschappelijk" genoemd kan worden.
"wetenschappelijke" uitspraken moeten aan de volgende eisen voldoen:
 
* geen tautologie zijn;
* geen directe waarneming weergeven;
* verifieerbaar zijn;
* methodisch falsifieerbaar zijn (het methodisch aspect is verder uitgewerkt (genuanceerd door Lakatos [IL W&W]);

De eis van methodische falsificeerbaarheid is een kernpunt van Poppers analyse.
Deze is geïnspireerd door het probleem van het empirisme dat moest vaststellen dat veelvuldige verificatie enige zekerheid kan geven maar tegelijkertijd uitspraken met een algemeen geldig karakter niet zeker kan stellen omdat een waarneming van een tegenstelling niet kan worden uitgesloten.
Ik kan wel 1000 keer meten dat water kookt bij 100 graden Celsius, daarmee weet ik - zoals Hume concludeerde - nog niet zeker of dat de 1001ste keer weer zo zal zijn. Wetenschappelijke aanpak is het onderzoeken wanneer het niet het geval is b.v. bij lagere of hogere druk.
Met methodische falsificeerbaarheid wordt bedoeld dat wanneer men een wetenschappelijke uitspraak doet met een bepaalde algemeen geldigheid men tevens moet kunnen aangeven hoe, b.v. met welke experimentele resultaten, deze uitspraak (hypothese, theorie) weerlegd kan worden.
Opmerking t.a.v. Niet-wetenschappelijke uitspraken zoals hierboven gedefinieerd:
Het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet wetenschappelijke uitspraken betekent niet dat de niet-wetenschappelijke uitspraken onzin zijn. Het betekent alleen dat de navolgende analyse daarop in het algemeen niet van toepassing hoeft te zijn.

2. Selectie van preferente theorie
Popper merkt op dat de vraag of een theorie waar is veelal pas relevant is wanneer er een andere theorie is die tot een ander resultaat leidt. Hij geeft een vijftal criteria die gehanteerd kunnen worden bij het maken van een keuze tussen twee theorieën.

 1  Informatie inhoud: De theorie die de meest inhoudelijke voorspelling doet is te prefereren
2 De nieuwe theorie omvat de oude, en de uitbreiding wordt empirisch bevestigd Het duidelijkste voorbeeld hier is de relativiteitstheorie die voor lage snelheden (ten opzichte van de lichtsnelheid) overeenkomt met de oude theorie van Newton. En de nieuwe voorspellingen voor hoge snelheden bleken te kloppen.
3 Toetsbaarheid Een theorie die eenvoudiger is te verifieren heeft de voorkeur
4 Falcificeerbaarheid idem voor falcificatie
5 Eenvoud Een eenvoudiger theorie heeft de voorkeur boven een complexere wanneer ze voor het overige gelijkwaardig zijn.

Dit criterium van meest inhoudelijke is het eenvoudigst duidelijk te maken door de uitspraken "het is 8.15 uur" te vergelijken met de uitspraak "het is tussen 8 en 9 uur". Het is duidelijk dat de eerste uitspraak de meest waardevolle informatie geeft. Hoewel strikt gezien zelfs fout d.w.z. het is niet de exacte tijd maar b.v. 1 of zelfs 2 minuten daarvan afwijkend.
 
Conclusie:
Belangrijker dan de details van Poppers analysemethoden is het feit dat hij (wetenschappelijke) kennis niet opvat als iets dat waar of onwaar is. Maar kennis moet worden beschouwd als een proces. Dat wil zeggen we kunnen niet spreken van waar of onwaar in de oude absolute betekenis die de Rationalisten er aan gaven en die de Empiristen er aan wilde geven.
Hiermee blijkt dat de oude vraagstelling "op grond waarvan kan ik zeggen dat ik iets zeker weet" fout is in die zin dat de vraagstelling er van uit gaat dat er zoiets is als "zeker weten".
Deze oude vraagstelling dient te worden vervangen door vragen zoals:
Op grond waarvan geef ik de voorkeur aan een bepaalde theorie of uitspraak.
en
Op basis van welke feiten ben ik bereid mijn theorie te verwerpen.
Hoewel Popper zich vooral bezig hield met de methodologie die past bij natuurwetenschappen, ontstond er veel belangstelling voor toepassing van zijn methode als grondslag voor de gamma wetenschappen zoals sociologie, psychologie.
(Voor meer details over de verbeteringen die Lakatos toevoegde met name ten aanzien van de methodische falicificeerbaarheid zie Wetenschapsfilosofie) 
KANT

De invloed van de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) is tot in de eerste helft van de 20ste eeuw zeer sterk geweest op vele aspecten van het filosofisch denken. Daarom is een aparte paragraaf over zijn kennistheorie op zijn plaats.

Enerzijds geïnspireerd door Hume's zorgvuldige analyse die vastliep op het uitgangspunt van het empirisme dat kennis alleen verkregen kon worden door waarneming. Anderzijds onder de indruk van de voorspellende kracht van Newtons wetten van de mechanica probeert Kant een basis te vinden voor de rechtvaardiging van ons kennen die recht doet aan deze twee benaderingen.
Na zeer zorgvuldige analyse  publiceert Kant (op 57jarige leeftijd) zijn hoofdwerk "Kritiek der reinen Vernunft". Hierin komt hij tot de conclusie dat kennis ontstaat door ervaring maar dat we onze ervaringen met ons verstand ordenen in bepaalde aangeboren (voorgeprogrammeerde) structuren * .

Hierbij gaat hij er vanuit dat onze zintuiglijke waarnemingen van, wat hij noemt, de ware werkelijkheid plaats vinden door hun herkenbaarheid in onze begrippen van plaats en tijd. Men kan n.l. aan vele aspecten van een waarneming twijfelen maar niet aan het feit dat het voorwerp van waarneming een fysieke uitgebreidheid (plaats) heeft op een bepaald moment (tijd). Een opeenvolging van momenten maken dan b.v. kennis van beweging mogelijk.

De in tijd en ruimte gedefinieerde waarnemingen worden door het verstand geordend, dat wil zeggen in onderlinge relatie gebracht aan de hand van bepaalde voorgeprogrammeerde denkpatronen.  
Als denkpatronen onderscheidt Kant 12 zogenaamde categorieën.
Deze categorieën zijn dus bij Kant geen eigenschappen van de werkelijkheid (zoals bij Aristoteles ) maar eigenschappen van het verstand. 

Voorbeeld: Wanneer we een rode biljartbal in beweging zien komen vindt deze waarneming plaats op basis van onze aangeboren concepten van plaats en tijd. De interpretatie van de waarneming vindt vervolgens plaats dank zij ons begrip van de causaliteit (oorzaak en gevolg van de botsing).

De kritische analyse van het menselijk kennen is vervolgens een activiteit van de menselijke rede. Deze activiteiten van de menselijke rede noemt Kant transcendentaal omdat ze over activiteiten van waarneming en verstand gaan en de relatie met de werkelijkheid onderzoeken.

Zoals het verstand de elementen van onze waarnemingswereld tot oordelen combineert zo verbindt de rede de oordelen tot conclusies. Bovendien is de rede in staat vanuit die conclusies verder te "redeneren".

Kant gaat er dus evenals de empiristen van uit dat kennis ontstaat vanuit de ervaringen. Echter niet vanuit de ervaringen alleen maar kennis krijgt men door de ordening van de waarnemingen met behulp van de bovengenoemde categorieën. De mens kan de wereld dus alleen kennen als phaenomenale wereld, de wereld zoals de dingen aan ons verschijnen in het bewustzijn. De wereld van het 'ding an Sich' kunnen we niet kennen maar wel denken, we kunnen niet anders dan die wereld denken omdat, we zo onze waarnemingen ervaren. Deze gedachte wereld noemt Kant de noumenale wereld.

Kant concentreert zich vervolgens echter op het proces van het denken (verstand) en het denken over denken de trancedentale activiteit van de rede). Doordat hij de werkelijkheid ("ding an sich") als niet werkelijk kenbaar onderscheidt van de wereld van de waarnemingen draait hij de zaak om en maakt zoals hij zelf ook stelde de werkelijkheid ondergeschikt aan de mens of met andere woorden niet de werkelijkheid bepaald het resultaat van de menselijke waarneming maar de menselijke waarneming bepaalt de werkelijkheid. Hij noemt dit dan ook een revolutie van het wereldbeeld die vergelijkbaar is met die van Copernicus.  

Kennismodel:

xx   Wiskunde: synthetisch a-priori:
De wiskunde wordt door Kant gepositioneerd in de 'Anschouung' Op basis van de hierin aanwige concepten van ruimte en tijd construeren we de wiskunde. De wiskunde is dan niet gebaseerd op Analyse door de ratio. maar op constructen (synthetisch) van de reine Anschauung dwz zonder relatie met de waarneming en daarmee a-priori

 

Conclusies

Ondanks zijn aanname dat kennis ontstaat vanuit ervaring stelt Kant de rede toch weer als de basis van kennis en sluit hij de werkelijkheid (die hij zelfs de ware werkelijkheid noemt) weer uit als een niet echt kenbaar geheel. Daarmee klasseert Kant zich aan de zijde van de ratio-, idee- isten. Hoewel Kant hierbij geen extreme positie inneemt maakt hij vooral school in idealistische richtingen.

 *(Deze formulering sluit aan bij onze huidige kennis en inzicht van bewustzijns-, verstands- processen. Dat de hoofdlijnen van Kants concepten aansluiten op dit huidige wetenschappelijk inzicht onderstreept zijn genialiteit, de uitwerking van deze hoofd concepten is echter door zijn tijdgebondenheid volledig verouderd)

 
Kant's Categorieën
Kwantiteit Kwaliteit Relaties Modaliteit
eenheid realiteit Substantie en accidentie mogelijkheid - onmogelijkheid
veelheid negatie oorzaak en gevolg bestaan - niet bestaan
alheid limitatie wisselwerking noodzakelijkheid - toevalligheid

De Dualistische posities

De dualistische benadering gaat uit van een denkmodel waarbij het bewustzijn als iets onstoffelijks gescheiden is van de wereld. Met dit model zijn er verschillende posities mogelijk  bij de verschillende vraagstellingen zoals: 'wat is kennis' en 'hoe komt kennis tot stand' daarbij kan men uitgaan van de te kennen objecten dit wordt aangeduid met een realistische benadering  of van het kennende subject dit wordt aangeduid met de idealistische benadering. Wanneer deze benaderingen dominant min of meer dogmatisch worden gehanteerd spreken we resp. van: realisme en idealisme (om verwarring met de meer dagelijkse betekenis van dit woord te voorkomen zouden we beter kunnen spreken van 'idee-isme')

Ten aanzien van de vraag wat 'is kennis' worden er twee posities onderscheiden:
1. Het principe van de immanentie: We kunnen ons alleen bewust zijn van iets wat zich in het bewustzijn bevindt, immers hoe zou het anders kunnen? Probleem hierbij is dan hoe verhoudt zich dat wat zich in ons bewustzijn bevindt tot de werkelijkheid. Als we daarnaast ook objecten in de werkelijkheid aannemen is er sprake van een dupplicatie en is het niet mogelijk te weten hoe die verhouding tussen die twee entiteiten is, immers weten kunnen we alleen zoals hiervoor gesteld iets wat zich in ons bewustzijn bevindt.

2. Het principe van de transendentie: dwz de kennis heeft direct betrekking op de wereld, de kennis in het bewustzijn overscheidt de scheiding met de werkelijkheid. Er is dus maar één te kennen entiteit.

Ten aanzien van de vraag hoe kennis tot stand komt zijn er ook twee hoofdbenaderingen mogelijk: een empirische of een rationalistische (zie hieronder empirisme  vs rationalisme)
Overzicht van verschillende Dualistische posities
  Realisme Idealisme
  nadruk op het object nadruk op het subject
  Immanent Transcendentaal
actieve rol van het subject
Transcendentaal
actieve rol van het subject
Immanent
  Middelijk realisme
Representationisme
In de mind bevindt zich een afbeelding van een extern object
Onmiddelijk realisme
Directe waarneming van de objecten
De dingen die zich buiten ons bewustzijn bevinden worden waargenomen en geïnterpreteerd door het bewustzijn We kunnen ons alleen bewust zijn van beelden die zich in de  mind bevinden
Rational-
isme
Descartes     Leibniz
Kant's 'Kritieken'
Empirisme Locke Aristoteles
Thomas Reid
Kant: o.a. antropologie Hume
 


Empirisme versus Rationalisme


Vanaf de Griekse tijd tot aan het begin van deze eeuw is er een controverse waar te nemen in  de kennistheorie tussen de rationalistische benadering enerzijds en de empiristische benadering anderzijds.

De aanduidingen "Ratio-isme" in plaats van  rationalisme" zou duidelijker zijn maar worden niet algemeen gebruikt. 

Het verschil tussen deze beide hoofdstromingen kan in het kort als volgt worden weergegeven:

 In onderstaand schema zijn deze twee hoofdstromingen in de kennis­theorie simplistisch weergegeven.

In het begin van de 20ste eeuw kan de tegenstelling zich oplossen door de Fenomenologie en het Pragmatisme

 

*) in dit overzicht is Aristoteles aan de zijde van de empiristen geplaatst. Dit doet echter onvoldoende recht aan deze veelzijdige filosoof. Als leerling van Plato onderkent hij het isolement van Plato's idealisme. Hij sticht een eigen school en ontwikkelt een groot aantal activiteiten o.a. op het gebied van de biologie. Aristoteles ook kan beschouwd worden als de grondlegger van de logica.

RATIONALISME

Deze stroming stelt de menselijke ratio  superieur met name boven de menselijke waarneming waneer het gaat om zekere kennis.

In de Griekse tijd stelde Plato dat de menselijke geest in principe al kennis heeft vanuit een ander / vorig bestaan. Met de concrete waarneming wordt deze kennis dan weer herkend.
Door deze a-priori (vooraf aanwezige) kennis in de vorm van "de idee" van bijvoorbeeld "Tafel", "Paard" is het mogelijk de werkelijkheid te (her)kennen.
Op een zelfde manier wordt de mens verondersteld een aangeboren idee van  “het goede” en “het schone” te hebben. In het woord Ideologie vinden we dit principe van een leidend idee terug.

In de moderne tijd kan Rene Descartes (1596-1650) beschouwd worden als de grondlegger van het systematisch rationalisme. In zijn "Discours de la methode" beschrijft hij hoe hij, na een uitvoerige analyse naar de onbetrouwbaarheid van de zintuiglijke waarnemingen, tot zijn beroemde uitspraak kwam:
"Ik denk dus ik besta" ("cogito ergo sum"). De zekerheid waarmee hij deze uitspraak "ervaart" neemt hij als referentie voor zekere kennis. Hij kan veel zaken kan bedenken waaraan hij ook weer kan twijfelen maar die bleven daarmee afhankelijk van hemzelf. Echter het bedenken van een wezen dat volmaakter is dan hijzelf kan niet afhankelijk zijn van een minder volmaakt wezen en moet dus ingegeven zijn door dat volmaakte wezen. Zo bevestigt hij het 'bestaan van een opperwezen' met dezelfde, ja zelfs grotere zekerheid als het feit dat 'de driehoeken van een driehoek gezamenlijk even groot zijn als twee rechte hoeken' (‘Over de methode’ p32-36).

We kunnen bewondering hebben voor de inventiviteit van Descartes maar zijn referentie van zekerheid is niet te gebruiken als basis voor zekerheid zoals David Hume duidelijk maakt.

Typische voorbeelden van de idee-istische manier van denken vindt men in beschouwingen over het wezen van iets. Dit vooronderstelt een principe of idee waaraan de werkelijkheid zou moeten voldoen en waarmee zelfs de waarnemingen in overeenstemming moeten worden gebracht.               

Een extreem voorbeeld vindt men in de volgende redering:

N:"Joden zijn onbetrouwbaar"  
V: "Maar ik ken een betrouwbare jood"
N:  "Dat bewijst hoe onbetrouwbaar ze zijn, ze verloochenen hun
      aard door zich schijnbaar als betrouwbaar voor te doen"

Deze redenering is werkelijk door de Nazi’s als propaganda gebruikt in de jaren '30 van de vorige eeuw.

Uit het voorafgaande blijkt dat een bepaalde denkwijze in de kennistheorie dikwijls samen zal gaan met een, in dit geval dogmatische, benadering van andere filosofische problemen.

 

EMPIRISME 

Zoals reeds gezegd in het overzicht gaat het empirisme uit van ervaring als de basis voor alle kennis. De Engelse filosoof Locke (1632-1704) heeft dit principe als eerste expliciet gedefinieerd en uitgewerkt. De mens begint als een leeg blad (tabula rasa).

Terwijl Descartes twijfelt aan de betrouwbaarheid van zijn waarnemingen twijfelen de empiristen aan de betrouwbaarheid van de gedachten. Wel onderkennen de empiristen dat de (allerdaagse) waarnemingen onbetrouwbaar kunnen zijn maar ze zoeken naar de methoden om ze betrouwbaar te maken.

David Hume (1711-1776) de grootste representant van deze stroming verwoordt dat in onderstaand citaat uit "An Inquiry Concerning Human  Understanding" [section 5 part 2]:

Nothing is more free than the imagination of man, and though it cannot exceed that original stock of ideas furnished by the internal and external senses, it has unlimited power of mixing, compounding, separating and dividing these ideas in all the varieties of fiction and vision. It can feign a train of events with all the appearance of reality, ascribe to them a particular time and place, conceive them as existent,………
For as the mind has authority over all its ideas, it could voluntarily annex this idea to any fiction, and consequently be able to believe whatever it pleases, contrary to what we find by daily experience. We can in conception, join the head of a man to the body of a horse……..
 

Hume spits kennis in twee gebieden (Kant werkte dit concept uit tot zijn eigen kennistheorie):
Kennis van feiten, van de werkelijkheid
deze zijn:
  • synthetisch (niet analytisch)
  • a-posteriori (volgend na de waarnemingen)
  • contingent (niet noodzakelijk)
Relaties tussen Ideeën
deze zijn:
  • Analytisch (zoals de wiskunde)
  • a-priori (voorafgaande aan de waarneming)
  • noodzakelijk (bewijsbaar)

Kern element in het empirisme is het uitgangspunt dat kennis over de werkelijkheid uitsluitend op waarneming kan berusten. Relaties tussen feiten moeten dan onderbouwd worden door het concept van inductie: Hoe kunnen we nu op basis van een serie van ervaringen komen tot algemeen geldende waarheden.*)
Dat het empirisme of in ieder geval Hume er niet in slaagt te komen tot een empirische fundering van zekere kennis blijkt uit het volgende citaat uit hetzelfde werk
[sectie 4 part 2] :
 
'
Wanneer iemand zegt: “ik heb in alle gevallen in het verleden bepaalde zintuiglijke eigenschappen  zien samengaan met bepaalde verborgen krachten” en wanneer hij dan zegt “soortgelijke eigenschappen zullen altijd met zulke verborgen krachten samengaan” maakt hij zich niet schuldig aan een tautologie en ook zijn deze uitspraken in geen enkel opzicht aan elkaar gelijk. Maar men moet ook toegeven dat de gevolgtrekking niet intuïtief verloopt; evenmin is zij van inzichtelijke aard; wat is zij dan wel?
Zeggen dat ze op ervaring berust, is uitgaan van wat bewezen moet worden.
Ook al erkent men dat de loop der dingen tot nu toe nog zo regelmatig is geweest, dat alleen bewijst nog niet dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn; er moet een nieuw bewijs of redenering bijkomen.
Het is nutteloos te beweren dat men de eigen aard der dingen kent door ervaringen uit het verleden. Hun verborgen aard en dien ten gevolge al de effecten en invloeden ervan kunnen veranderen zonder enige verandering in hun zintuiglijke eigenschapen. Dit gebeurt soms met betrekking tot sommige objecten; waarom zou dat niet altijd met alle objecten kunnen gebeuren. Welke logica, welke bewijsvoering kan iemand van deze veronderstelling vrijwaren? Mijn  ervaring zegt u weerlegt mijn twijfels. Maar dan begrijpt u de bedoeling van mijn vraag niet. Als handelend wezen ben ik op dit punt geheel tevreden gesteld; maar als wijsgeer, die enigszins nieuwsgierig, om niet te zeggen sceptisch is aangelegd, wil ik de grond van deze gevolgtrekking leren kennen.
Noch literatuur, nog onderzoek heeft tot nu toe mijn moeilijkheid uit de weg geruimd of mij in een zaak van zulk gewicht tevreden gesteld. Kan ik meer doen dan deze moeilijkheid aan het publiek voorleggen, ook al heb ik weinig hoop een oplossing te krijgen?
Op deze wijze zullen we ons in ieder geval bewust worden van onze onwetendheid, ook al draagt dit niet bij tot vermeerdering van onze kennis.

Ook na Hume heeft het empirisme geen oplossing gevonden. Nog in het begin van 20ste  eeuw houdt de engelse filosoof Moore zich bezig met de vraag hoe hij weet dat zijn rechterhand ook werkelijk zijn rechterhand is. Men poogt dan met een principe als "common sense" toch een basis te vinden voor zekerheden. Hiermee kan een grondslag voor niet discutabele alledaagse zekerheden worden gelegd. Echter juist voor die vragen waar de kennistheorie zou moeten helpen een uitsluitsel te geven valt gelijktijdig deze basis weg.

 Het empirisme ontwikkeld zich vervolgens in de richting van taal analyse en wetenschaps- methodologie. Deze laatste richting resulteert in een wezenlijk andere probleemstelling zoals bij het Kritisch-Rationalisme. 

*) Wat bij waarnemingen niet lukt kan wel in het gesloten domein van de wiskunde:  
De wiskunde kent het bewijs door volledige inductie. Dat wil zeggen: als een eigenschap  geldig is voor A1 en ook waar is dat wanneer het geldt voor An het ook geldt voor An+1 dan is geldt het voor alle Ai.

 

 

Filosofietuin        van Hans Tromp
Home