Metafysica

Onder de metafysica verstaan we die filosofische activiteiten die zich bezig houden met a-priori vragen, dat wil zeggen de vraagstelling en de beantwoording maken geen gebruik van waarnemingen.Een uitzondering vormt de Logica en de direct daaraan gerelateerde taalfilosofie, deze worden in het algemeen niet tot de metafysica gerekend.
De metafysica is te onderscheiden in:
· Algemene metafysica dit is de ontologie die zich bezighoudt met de vraag naar het zijnde. Bij Aristoteles heeft dat betrekking op de categorieën;
en de
 · Bijzondere metafysica die vraagt naar specifieke zijnden, zoals God, Ziel, Wereld (Heidegger merkt op dat de God van de metafysica niet de God is van de religie).

De vraag naar het zijn kan op verschillende wijze worden uitgewerkt:
1. Wat betekend 'zijn', wat zijn de kenmerken, hoedanigheden van zijn?
2. Wat gaat vooraf aan de vraag? Wie vraagt, Wat is de betekenis van de vraag voor de vraagsteller, wat is de betekenis van 'zijn' die voorafgaat aan de vraag, de intuïtieve betekenis, het voorverstaan.

Historie

Aristoteles wordt gezien als de grondlegger van de Metafysica als een te onderscheide filosofische activiteit. Hij ziet het zelf als de eerste filosofie omdat ze het meest fundamentele is.

Het voorwerp van de metafysica is het zijnde als zijnde. Een begrip of een uitspraak welke uit niets anders meer kan worden afgeleid noemt Aristoteles een principe (Arche). Dat waarop een degelijk begrip of uitspraak betrekking heeft noemt hij oorzaak. Aristoteles stelt als de meest fundamentele, dominante bepaling van de betekenis van zijn : substantie.
Aristoteles onderscheidt:
1ste substantie: het particuliere zijnde; kan alleen subject zijn nooit predikaat
2de substantie: het wezen, een exemplaar behoort tot een soort binnen een genus; kan predikaat zijn (S is P).
Voor Aristoteles is de zijnsvraag naar de eerste substantie het meest fundamenteel. De categorieën geven een onderverdeling in zijnswijze van de 2de substantie.

 

Oneindigheid

Het betreft hier een kwalitatief begrip oneindigheid niet te verwarren met het kwantitatieve begrip van oneindigheid in getallen.
In de oudheid was het begrip oneindigheid niet echt kwalitatief uitgewerkt, het had ook in het algemeen een negatieve annotatie in de zin van onbepaaldheid, wanorde, kwaad.
In de Europese geschiedenis kwam het begrip van een kwalitatieve oneindigheid binnen door het christendom, vanuit de ene God van de Hebreeuwse bijbel. Hoewel het begrip niet expliciet in de bijbel voorkomt wordt het impliciet omschreven als een macht boven alle machten, die niet begrensd is, waarvan niemand de wegen kan kennen, met volmaaktheid van een ontoegankelijk ideaal. etc. De wereld en de schepping zijn eindig, God is oneindig grenzeloos.
In het moderne denken ontwikkelt de oneindigheidsgedachte zich in twee richtingen:
Enerzijds worden oneindigheid en transcendentie met elkaar verbonden zoals bij Descartes, God heeft het idee van oneindigheid in ons denken meegegeven. Anderzijds zien we oneindigheid en immanentie met elkaar verbonden, zoals bij Spinoza en Hegel,

Bij Spinosa en Hegel slurpt volgens Levinas het oneindige het eindige op. Bij Spinoza vallen God als oneindige substantie en onze eindige werkelijkheid samen.
Levinas wil aansluiten bij de gedachte van Descartes dat het eindige vanuit het oneindige wordt bepaald en niet omgekeerd. Met ander woorden dat het oneindige eerder is, het is ons ingegeven.

Bij Husserl wordt het geconstrueerd door het bewustzijn. Levinas verzet zich hier tegen, het oneindigheidsidee is geen ontwerp van het cogito, integendeel het cogito wordt er door geconstitueerd [S p52]
Volgens Levinas heeft de idee van het oneindige een zeer bijzondere inwendige dynamiek en structuur, onvergelijkbaar met de structuur van de gewone ideeën.
Descartes maakt onderscheid tussen het idee en het ideatum, dat waar het idee betrekking op heeft, voor eindige dingen is de afstand tussen die twee overbrugbaar. Ingeval het oneindige is de afstand tussen deze twee onoverbrugbaar. Het idee van het oneindige is dus meer dan ze denkt. Door te verwijzen naar het oneindige als het onvatbare en niet thematiseerbare is het denkende object instaat het oneindige te denken zonder het van zijn oneindigheid te ontdoen.
Het idee van het oneindige bevat op geen enkele wijze het oneindige zelf.

De idee wat ik van de ander heb komt niet van mij maar van de ander[S p54]. \\Ook die is niet te vatten, net zo min als het oneindige.//

Filosofietuin        van Hans Tromp
Home