Enkele relevante historische elementen | Filosofische elementen | |||
De Hedendaagse filosofie 1880-heden | mijns inziens aan te duiden als de Postmoderne tijd (zie paper) | |||
De overgang naar de hedendaagse filosofie | Nietzsche | |||
De 'Moderne' tijd 1500-1880 | ||||
Moderne vooruitgang ~1800-1880 | ||||
Kenmerkt zich door dynamiek in maatschappij en denken. Snelle ontwikkeling van de industrie en de steden met grote maatschappelijke verschillen en armoede. |
Paradigma: de wereld en het denken daarover zijn niet statisch (maar nog wel eenduidig). Ontwikkelingen doorlopen noodzakelijk verschillende stadia (maar wel in een richting van vooruitgang). | |||
In de fysica wordt de grondslag gelegd voor inzicht en gebruik van electriciteit en magnetisme met als sluitstuk de wetten van Maxwell (1865) | ||||
Maar voor het denken als belangrijkste: de evolutie theorie van Darwin
(publ. 1868) |
Karl Marx | |||
Het Christendom komt expliciet ter discussie te staan. Scheiding Godsdienst en Filosofie is uitgangspunt. Godsdienst wordt eventueel onderwerp van filosofische beschouwingen. Dit gaat ook samen met groeiende belangstelling voor oosterse levensbeschouwingen. | ||||
J.S.Mill (1806-1873) probeerde hechte grondslag voor het positivisme te leggen 'Systeem van de deductive en inductive logica' (1843). Hij werkt het utilitarisme van J. Bentham verder uit. En draagt ondermeer bij aan de grondslag van de taalfilosofie. | ||||
In de literatuur en de muziek is er sprake van een tijdperk van de Romantiek. | Positivist
August Comte (1798-1857) is karakteristiek voor het moderne denken in
dit tijdvak hij publiceerde diverse werken in de periode 1822-1857.
Hij stelde oa dat kennisgroei noodzakelijkerwijs drie stadia moet
doorlopen. |
|||
Hegel (1770-1831) | ||||
De Verlichting ~1600-1800 | ||||
Paradigma's:
1. Alle echte vragen kunnen worden beantwoord; (def.: Berlin) 2. Al deze antwoorden zijn kenbaar met behulp van de juiste methode; Alle antwoorden zijn compatible, dwz ze geven als stukjes van de legpuzzel een compleet beeld van de werkelijkheid; |
De filosofie maakt zich los van de voorbeeld functie die de natuur wetenschappen hadden. Er is meer dan de deterministisch mechanische wereldbeeld benadering. | |||
Kant (publicaties van zijn hoofdwerk: 1781-1804) ziet enerzijds het succes van Newtons wetten, dat betekent dat a-priori kennis mogelijk lijkt, anderzijds is hij onder de indruk van Hume's sceptische conclusies. Hij zoekt naar een synthese. Maar tegelijkertijd wil hij de autonomie van de mens herstellen, ofwel er niet vanuitgaan dat de mens volledig onderworpen is aan de mechanistische gedeterrmineerdheid zoals die uit de zo succesvolle wetenschappen zou moeten worden geconcludeerd. Dit bereikt hij door het uiteindelijk kennen van de werkelijkheid (inclusief het menselijk bewustzijn) als object volledig te kunnen kennen. | ||||
1600- 1700 Een tijdvak van grote onrust met godsdienstoorlogen. Dat nodigt de filosofie uit op zoek te gaan naar zekerheden zoals die in die tijd in de natuurwetenschappen naar voren begonnen te komen. | Hume's publicatie van zijn Enquiries in 1740 | |||
Newton's publiceert zijn wetten van de mechanica in zijn 'Principia' 1687 | Locke legt de grondslag voor het Empirisme met de publicatie van zijn Enquiries (1690) | |||
Galileo Galilei publicaties 1610-1642: Bewijst Copernicus concept en introduceert de experimentele natuurkunde en 'wiskunde als de taal van de natuur' | Descartes "over de methode" 1637, legt de grondslag voor de moderne filosofie, maar introduceerde daarmee een Dualistisch denkmodel. | |||
Renaissance (en reformatie) ~1500-1600 | ||||
Keppler | ||||
Copernicus | ||||
De Middeleeuwen 639 -1500 | ||||
Paradigma: Niet alles is te doorgronden | ||||
1200-1500
De nationale
staten beginnen zich te vormen. De steden worden belangrijker en er
ontstaan Universiteiten (minder afhankelijk van de kerk). 1000-1200 periode van economische opbloei in west Europa. In de 10de en 11de eeuw ontwikkeld zich een strijd tussen Kerk en vorsten, de zogenaamde investituursstrijd. Deze leidt uiteindelijk tot, niet volledige, vormen van scheiding tussen kerk en staat. Wetenschap en filosofie beginnen zich weer te ontwikkelen oa met de herontdekking van de klassieke filosofie via de islam in Zuid-Spanje. De filosofie wordt in eerste instantie bedreven en bepaald door de kerk en direct daaraan gerelateerde instituties zoals de katedraal scholen. 500-1000 Veel instabiliteit in West-Europa. waardoor wetenschap en filosofie geen rol van betekenis spelen en vrijwel van het toneel verdwenen zijn. Karel de Grote legt de basis voor klooster scholen. In Oost Romeinse rijk consolidatie van de klassieke cultuur (voorzetting van met name het Neoplatinisme hieronder). |
Hoofd thema's in de middeleeuwse filosofie zijn:
Het universalia debat: zijn soorten en klassen dingen of alleen concepten? Dialectica strijd: spanning tussen geloof en rede. Mogen de Klasieke wetenschappen en met name de dialectica, logica gebruikt worden in samenhang met theologische vraagstukken? Godsbewijzen: {volgt elders} |
|||
Roger Bacon 1219-1292Is de eerste die een duidelijke plaats geeft aan empirisch onderzoek in zijn Scientia experimentalis. Ook op gebied van taal filosofie doet hij modern aan. Hij wijst op de context afhankelijkheid van taal, woorden de notie van intentie speelt een belangrijke rol en de intentie van de spreker rechtvaardigt soms afwijkingen van grammatica. |
||||
Ethiek Thomas van Aquino grijpt terug op Aristoteles en revitaliseerd de deugden ethiek aangevult met de christelijke deugden. Augustinus (345-430). Ziet na zijn bekering (387) de overeenkomst tussen christelijk geloof en (neo)Platonisme, de ideale Goddelijke wereld en de ideeën wereld). De menselijke ziel kan de ideeën vinden want zee zijn een afspiegeling van Gods ideen. Hij introduceerde het concept van de vrije wil en ziet het als een geschenk van God. |
||||
Klassieke oudheid 585vC-639nC | ||||
Paradigma: De kosmos, werkelijkheid kent een orde waarin alles zijn plaats heeft | ||||
Neoplatonisme
240-640 nC Vanaf 325 is het Christendom staatsgodsdienst in het Romeinse rijk. Het Neoplatonisme laats zich verenigen met de hoofdelementen van het Christendom. |
Plotinus (205-270) Werkt Plato's ideeën-leer om tot een abstracter concept. En combineerd dat met elementen van Aristoteles. | |||
Vroege Keizertijd De Romeinen nemen veel van de griekse cultuur en filosofie over. |
De Stoa wordt opgenomen in de Romeinse cultuur, daarnaast onstaat aandacht voor de argumentatie leer en de retoriek. | |||
Hellenisme Ontwikkelingen van wetenschap en Filosofie zijn verspreid over het hele oostelijke middenlandse zee gebied. Er ontwikkelen zich verschillende scholen waarvan de Stoa de bekenste werd en eeuwen lang ook in het romeinse rijk veel aanhang kreeg. Het zoeken naar een basis voor persoonlijke gemoedsrust is een opvallend gemeenschappelijk element. Dit deze relectie op de eigen persoon hangt wellicht samen met de onoverzichtelijkheid van het grote rijk waarin men is opgenomen. |
Stoa (334 vC-200 nC)
Op basis van rationele overwegingen dient de mens zich te voegen
naar dat wat hij niet kan beinvloeden. Het Epicururisme (341-270) is principieel empirisch, Bevrijding van angst want er is geen leven na de dood en er zijn geen Goden die zich met de wereld bezig houden. De Sceptici stellen dat oordelen moeten worden opgeschort en grote theoriën moeten worden vermeden (tegenstelling t.o.v. de Stoa). Men dient onverstoorbaar te zijn t.a.v. wat onvermijdelijk is. |
|||
Klassieke periode
450-322 vC De klassieke periode vormde zonder twijfel het hoogtepunt van de klassieke tijd met Athene als centrum van de filosofie. |
Aristoteles (385-322)
Verwerpt de ideeën-theorie van Plato
en ontwikkeld zijn eigen meer empirische
filosofie.![]() |
|||
Detail uit schilderij waarbij de linker figuur Plato voorsteld wijzend naar het hogere, terwijl de rechterfiguur Aristoteles voorsteld refererend aan de dagelijkse werkelijkheid. |
De basis logica concepten van Aristoteles zijn actueel gebleven en pas aan het eind van de 19de eeuw uitgebreid tot de moderne logica | |||
De fysica van Aristoteles was maatgevend tot aan de renaissance. | ||||
De Metafysica heeft tot aan de moderne tijd veel invloed gehad, maar de meeste elementen zijn nu achterhaald. | ||||
Aristoteles' Ethica met name zijn deugden ethiek heeft door de eeuwen tot in onze tijd heen oplevingen gekend. | ||||
Plato (427-347) Met zijn ideeën-theorie probeert Plato één antwoord te geven op de basis vragen van kennis, ontologie, anthropologie en ethiek. | ||||
begin |
Presocraten 585-450 vC De filosofie en de Wetenschap onstaan in de handelsstad Milete in klein Azië (langs de westkust van het huidige Turkije en breiden zich vandaar uit over de griekse wereld. Dank zij de relatieve welvaart en de uitwisseling van cultuur en ideen die samengingen met de handels contacten kon de basis gelegd worden voor het karakteristieke westerse denken en wetenschapsbeoefening. De kennis van de astronomie kwam van de Babiloniers. Ook de kennis van geometrie was beschikbaar door de contacten met andere volkeren zoals de Egyptenaren. In het algemeen is kennis van jaargetijden bij veel culturen goed ontwikkeld vooral ten behoeve van de landbouw. De astronomie word in vrijwel alle oude culturen gerelateerd aan voorspellingen en relaties met de goden. Kenmerkend voor de presocraten is dat deze kennis werd ontkoppeld van mythen en religie. De fysische werkelijkheid wordt benaderd als een samenhangend geheel i.p.v. het verklaren van verschillende verschijnselen min of meer onafhankelijk van elkaar maar gerelateerd aan de willekeur van verschillende goden. |
Hoewel de meeste van hun theorën fout waren en hun argumentaties geen steek houden is dit misschien wel de belangrijkste periode want: | ||
de presocraten legden de
basis voor de rationaliteits-traditie van het westerse denken en
voor het werken met rationele benoemde abstracte concepten. Aannames
moeten beargumenteerd worden , in plaats van zich te beroepen op een
authoriteit als Wijze.
|
||||
Thales van Milete wordt algemeen gezien als grondlegger en de eerste fillosoof van de westerse filosofische traditie. |