Ethiek

Ethiek

Op het gebied van de ethiek bieden zich een groot aantal theorieën en posities aan. De keuze voor een theorie of een combinatie van theorieën hangt mede af van de vraagstelling of probleemstelling. Daarbij kan men uitgaan van een benadering vanuit de persoon of vanuit een maatschappelijke context. 

Algemeen wordt onderkend  dat er grote verschillen bestaan in opvattingen over wat goed en niet goed is. Consequent doorgaan op de verschillen in opvattingen tussen groepen of personen leidt tot relativisme, respectievelijke subjectivisme. Daarnaast kan niet ontkend worden dat er toch veel overeenkomsten zijn in opvattingen over goed en kwaad in een gemeenschap en dat er ook grote overeenkomsten zijn in de wijze waarop verschillende culturen met ethische aspecten omgaan.
Bovendien kan worden vastgesteld dat elke gemeenschap alleen kan functioneren op basis van gemeenschappelijke normen en regels.
Taalgebruik:
Hier wordt 'moraal' gebruikt om de actuele verzameling van normen en regels in een gemeenschap aan te geven.
Ethiek bestudeert de verschillende vormen van moraal.
zie ook taalgebruik

Verschillende Basisethische benaderingen

De ideeën over ethiek zijn niet los te denken van de positie, die men inneemt t.a.v. Kennistheorie enerzijds en  Mens &  Maatschappij beeld anderzijds. Dat wil niet zeggen dat die er logisch uit volgen. Het is zelfs denkbaar dat iemand vanuit sterke ethische overtuigingen komt tot daarbij aansluitende ideeën over Mens en Maatschappij. Zo zien we hoe verschillende combinaties van deze benaderingen  leiden tot verschillende 'Basisethiek theorieën' zoals die in de loop der tijden ontwikkeld zijn. Deze verschillende benaderingen gaan elk uit van een specifieke vraagstelling. De antwoorden sluiten dan elk aan bij de betreffende vraagstelling. 

Een op de praktijk gerichte ethiek zal dikwijls niet gefundeerd kunnen worden op één van de basisethiek theorieën maar op een combinatie daarvan.

Ethische Basis theorieën  Benadering vanuit mensbeeld Benadering vanuit Maatschappijbeeld
Kennis theoretische benaderingen: Deugden ethiek Utilitarisme
Empiristische benadering
Zoals Hume opmerkte is strikt empirisch geredeneerd geen ethiek mogelijk  (the naturalistic falacy'). Empirische benadering betekent dus niet: Dogmatisch empirisme maar 'in de empirische traditie'
Fenomenologie/pragmatisme [*] Humanistisch Existentialisme Pragmatistische ethiek
Rationalistische benadering
Ook hier gaat het niet om een zuivere Rationalistische  ('Ratio-isme') benadering maar de rationaliteit speelt wel de dominante rol.
Universele wetten Contract ethiek

Naast deze "oudere" benaderingen dienen de inzichten meegenomen te worden die we nu ter beschikking hebben vanuit de Evolutie concepten, de Etymologie (sociaal gedrag van dieren met name primaten) en zeer recent de Neuro-biologie,-psychologie,-filosofie. Deze inzichten zullen waarschijnlijk een onderbouwing kunnen geven voor de basis theorieën.

Daarnaast is er ook nog een analytische benadering die vanuit het taalgebruik tot inzicht probeert te komen (zie [Taalgebruik]. 

Een interessant aspect is dat de Ethiek als filosofische beschouwing over "normen en waarden" zelf ook weer invloed heeft op die normen en waarden. Hierdoor ontstaat een cirkelvormige relatie.

 

Deugden ethiek

Vraagstelling: Hoe te leven om het goed te mogen / kunnen noemen
Antwoord: Ontwikkel je deugden tot hoog niveau

De deugden ethiek is typisch een doelgerichte (Teleologische) ethiek die zich richt op de vraagstelling: 'Hoe te leven om het goed te kunnen noemen' en daarbij het antwoord uitwerkt op basis van Deugden die men kan/moet ontwikkelen. 

Aristoteles 

Aristoteles was de eerste filosoof die een systematische filosofische analyse gaf van de ethiek. Tegelijk merkt hij op dat de ethiek niet een exacte wetenschap is/kan zijn. Hij zet zich af tegen het concept van zijn leermeester Plato die uitging van een gegeven idee van 'Het Goede' . 

Aristoteles mens- en wereldbeeld gaat uit van een beweging van alle 'zijnden' naar de verwerkelijking naar hun natuurlijke aanleg. Zoals een steen zich beweegt naar het laagste punt, het voor stenen natuurlijke punt. Zo streeft een mens naar geluk doormiddel van de voldoening die hij verkrijgt door voortreffelijk te werken.

Daarmee karakteriseert zijn ethiek zich als teleologisch: doelgericht. Echter het doel is dan niet een concreet resultaat maar het doel is het leven zelf als activiteit. Dit wordt duidelijk met de metafoor van het Spel. Bij een spel is het goed spelen van het spel ook een doel op zichzelf: 'het gaat niet om de knikkers maar om het spel'.

De menselijke psyche heeft bij Aristoteles een rationele en een irrationele component, van daaruit ontstaan twee soorten Deugden: intellectuele deugden (zoals rechtvaardigheid, verstandigheid) en de door karakter gevormde deugden. De karakter deugden bevinden zich in de juiste positie tussen uitersten in handelen, die als ondeugd te kenmerken zijn (zie voorbeelden tabel). De juiste positie wordt niet bepaald door een soort rekenkundig midden maar dienen op een evenwichtige / juiste wijze in de situatie door de persoon bepaald te worden.

Goed weten hoe te handelen  betekent voor Aristoteles goed af te kunnen wegen wat in een bepaalde situatie de juiste handeling is (phronēsis = praktische wijsheid). Dat wil zeggen dat voor Aristoteles de gerichtheid op een resultaat een primaire rol speelt. Dit intellectuele afwegen kan men zich door het zien van voorbeelden en door oefening eigen maken.

Het gedachten goed van Aristoteles verdwijnt vrijwel met de ondergang van het Romeinse Rijk om mede via de Arabische wereld in de 12de eeuw weer in Europa terug te keren met Thomas van Aquino als meeste bekende filosoof en theoloog. Hij refereert naar Aristoteles als : 'De Filosoof'. 

De door Aristoteles genoemde deugden zijn niet onafhankelijk van elkaar. In de loop van de tijd zijn 4 Deugden als de meest relevante naar voren gekomen en worden daarom aangeduid als de 'Cardinale Deugden': moed, maat (matigheid), verstandigheid en rechtvaardigheid

In de hedendaagse filosofie met een pragmatische inslag speelt opnieuw het concept van de deugen theorie een rol bv expliciet in het werk van Adister MacIntire 'After Virtue' [AV AMcI]

Deugdenethiek in het confucianisme [KLvdL-C p77-86]

Het is interessant te constateren dat min of meer parallel met Aristoteles in China binnen het confucianisme een deugdenethiek systematisch is uitgewerkt door Mencius (waarschijnlijk rond 320 vC). Uitgangspunt is dat de deugden in aanleg aanwezige zijn in de menselijke natuur. De mens onderkent van nature het bestaan van een sociale orde. Door opvoeding en voorbeelden komen de deugden tot ontwikkeling.
Hij onderscheidde  4 hoofddeugden:

  • (Mede) menselijkheid is, als gronddeugd  de basis voor de moraliteit. Deze is  als bezorgdheid in aanleg aanwezig. Die bezorgdheid voor de directe familie komt eerst in ontwikkeling. Daarna komt uitbreiding tot alle medemensen.
  • Plichtsbetrachting, is de sociale deugd in termen als fatsoen, rechtschapenheid en correctheid. 
  • Ceremonieel gedrag, het op de juiste wijze volgen van de gedragsregels.
  • Inzicht, in de brede betekenis van handelen in wijsheid.

Interessant zijn zowel de overeenkomsten als de verschillen met de westerse deugden.
Zowel Aristoteles als Mencius gaan er van uit dat de deugden behoren bij de menselijke natuur en dat die door opvoeding en voorbeelden ontwikkeld moeten worden (zie ook:
vergelijking westerse en Confuciaanse Deugden). 


Christelijke ethiek

De Christelijke ethiek kan als een afzonderlijk lijn behandeld worden, maar hier gaat het vooral op de relatie die dit ethisch denken heeft gehad met de hoofdstroom van de westerse ethiek. Enerzijds heeft het Christendom elementen van de klassieke filosofie en ethiek geïntegreerd, in de beginfase met name van Plato en zijn ideeën concept van onder ander het 'goede'. Ook de levensfilosofie van de de Stoa bleek goed samen te gaan met het Christendom. Later in de 13de eeuw voegde zich daarbij de invloed van Aristoteles. Anderzijds heeft de Christelijke ethiek invloed gehad op de westerse filosofen met begrippen zoals 'het geweten', 'de vrije wil' en 'het kwaad'.
De eerste grote denker die daarbij een rol heeft gespeeld is Augustinus. Hij introduceerde in het westerse denken de 'wil' en het kwaad als een soort zelfstandige entiteiten.

In de 13de eeuw is de rol van Thomas van Aquino (1224-1274) van belang. op basis van klassieke geschriften die vooral via de Islam weer in het westen beschikbaar kwamen grijpt hij terug op Aristoteles die hij beschouwde als de grote filosoof. Hij herintroduceert de Deugden en voegt er een groep van drie specifiek Christelijke deugden aan toe nl: 'Geloof, Hoop en Liefde'. Daarnaast introduceert hij  het begrip 'natuurwet' als de 'wet van God' [AL-PvE p67 ev]. Deze notie van 'hogere wet' speelde geen rol bij de Klassieken en komt vanuit de Joodse traditie. Na de 16de eeuw gaat dit concept van hoge, natuurwet los van de Godsdienst een eigen leven leiden.

 Universele wetten

Vraagstelling: Wat moet ik doen of laten, waartoe ben ik verplicht?
Antwoord: 'Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt'

Kant

Voor Kant is de redelijkheid van de vrije en verantwoordelijke mens het uitgangspunt. Hij wil er niet van uitgaan dat het  doel van moreel handelen een rol speelt in het oordeel over dat handelen.  Daarnaast dient de mens de intentie te hebben om goed te handelen. Kant benadert de ethiek vooral als een persoonlijke moraal. De 'goede wil' is volgens hem het enige talent, dat onvoorwaardelijk het predikaat ethisch goed kan krijgen. Andere eigenschapen van het temperament zoals verstand, moed, vastbeslotenheid en oordeelsvermogen kunnen goed maar ook kwaadaardig worden aangewend . De mens geprikkeld door zoveel neigingen, is weliswaar in staat tot de idee van een praktische zuivere rede, maar het is niet zo makkelijk om deze ook in praktijk te brengen.

De metafysische grondslag voor de moraal dient a-priori te worden gefundeerd en geen gebruik te maken van enige empirische kennis. Want: 'De zeden zullen aan bederf onderhevig blijven zolang een bovenste norm voor hun beoordeling ontbreekt' [EK-FMZ p30]. 

Vanuit een analyse in redelijkheid komt Kant dan tot zijn 'Categorisch Imperatief':
'Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt'. 
Daarmee wordt mijn subjectieve handelen een objectieve referentie gegeven.
Sterker nog het leidt onherroepelijk tot een keuze van handelen zoals een syllogisme in de formele logica:

Logisch Syllogisme Kant: 'logica van de handeling'
major:      Alle mensen zijn sterfelijk maxime:    je mag niet liegen
minor:      Socrates is een mens  situatie:    er wordt mij wat gevraagd
conclusie: Socrates is sterfelijk handeling: ik vertel de waarheid

Het volgen van de a-priori morele wet is een basisplicht. Het eerlijk handelen van een koopman uit de overweging dat dit voor zijn relatie met zijn klanten uiteindelijk het beste is, is voor Kant voorbeeld geen goed handelen. Het  goed handelen dient uitsluitend gebaseerd te zijn op de PLICHT de algemene zedelijke wet van de rede te volgen. Dit kan niet doelgericht zijn maar uitsluitend gerelateerd aan die wet. 

De juistheid van handelen beoordelen volgens algemene gedragsregels zoals Kant die voorstelt leidt o.a. tot uitspraken dat De waarheid spreken altijd juist is onafhankelijk van de ongewenste consequenties in bepaalde gevallen. Ook geeft deze aanpak van Kant (zoals aangetoond door o.a. Sartre [zie existentialisme]) geen antwoord op dilemma's waarbij gekozen moet worden tussen geldige maar onafhankelijke principes. 

'De redelijke natuur bestaat als doel op zichzelf' [EK-FMZ p84]. Dat geld niet alleen voor mijzelf maar redelijkerwijs ook voor ieder ander. Op basis hiervan heeft Kant de Categorische Imperatief ook als volgt geformuleerd:
'Handel zo, dat je het menszijn, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel gebruikt'.

Het is met name deze formulering die heeft bijgedragen tot de grondslag van de Universele Rechten van de mens.


Utilitarisme (John Stuart Mill e.a.) 

Vraagstelling: welke keuze van de handelingsopties moet ik maken?
Antwoord: Streef naar het grootste nut voor het grootste aantal

Het utilitarisme paste bij een tijdvak met grote vooruitgang van wetenschap en techniek dat leidt tot concepten van maakbare , beheersbare natuur en wereld. De mens moet doen wat nuttig is om het doel te bereiken. Wat willen mensen: mensen willen zoveel mogelijk geluk en zo min mogelijk pijn.

Het beginsel van Utiliteit ofwel het beginsel van 'het grootst mogelijk geluk voor velen' , zoals in eerste instantie door Jeremie Bentham (1748-1832)  geïntroduceerd, werd door John Suart Mill verder uitgewerkt als een sociale moraal. In zijn meest eenvoudige formulering heeft het Utilitarisme als uitgangspunt dat gestreefd dient te worden naar: 'Het maximale geluk voor het maximale aantal' (Bentham:'The greatest hapiness for the greatest number').

Voordeel van het Utilitarisme: Er zijn in principe geen morele dilemma’s,  je kunt uitrekenen welke handelswijze het beste is.
Probleem is wel dat het maken van de berekening zeker met in acht name van alle onzekerheden in de toekomst  het onmogelijk maakt dit toe te passen bij elke te nemen beslissing. 
Het Regel utilitarisme stelt een praktische oplossing voor voor dit probleem: Kies die handeling die wanneer die in de regel gesteld zou worden de beste oplossing geeft. Dit is anders dan de maxime van Kant: bij Kant is het effect niet van belang. Bij het utilitarisme staat het effect voorop.

Humanistisch existentialisme

Vraagstelling: Hoe moet ik kiezen
Antwoord: Kies in vrijheid met eigen verantwoordelijkheid

Het existentialisme stelt de vrijheid van de mens centraal. De mens mag zich bij zijn keuzes niet verschuilen achter een rol (kwader trouw) maar moet steeds in vrijheid kiezen. 
Ten opzichte van de medemens zijn er twee posities mogelijk: 
1. De beschouwing van de ander als object ( 'etre en soi'). De ander zal zich hiertegen verzetten met zijn blik. 
    Mede daardoor ontstaat de tweede positie. 
2. De ander erkennen als gelijkwaardig subject. Deze positie is consistent met het in de neurowetenschappen onderkende 'Spiegelneuronen' mechanisme (zie [Neurofilosofie]) .  Levinas duidt deze aan met: 'de herkenning van het Gelaat'
Deze tweede positie
is de basis van het humanistisch existentialisme. (voor meer details: Mensbeeld van het Existentialisme)


 Pragmatisme (van John Dewey)

Vraagstelling: Hoe moeten we kiezen
Antwoord: Analyseer wat het meest van toepassing is

Dewey’s ethische theorie is gebaseerd op zijn cultureel naturalistisch mensbeeld. De mens is een handelend lerend wezen in een sociale context. Dit geeft tevens aan dat er een integrale functionele relatie is tussen wat algemeen geduid wordt als fysiologische en psychologische processen (deze observatie sluit aan bij die van Merleau-Ponty en de hedendaagse neuro-wetenschappen). Hij verwerpt daarmee elke vorm van dualisme [Logister 2004 p43].
De sociale context is voor Dewey van essentieel belang. De mens is ondenkbaar zonder zijn sociale context, al zijn ervaringen zijn opgebouwd in die omgeving. Bij alles wat hij overweegt kan hij niet anders dan de sociale context meenemen. Hiermee wordt het individu niet tegenover de gemeenschap geplaatst, maar wordt beschouwd als deelnemer in de gemeenschap. Ook hier dus geen dualistisch model maar een benadering vanuit een samenhang. De mens is niet denkbaar in isolement

Traditionele theorieën zoeken naar onveranderlijke morele basisrichtlijnen gerelateerd aan een bepaalde grondslag. Ze gaan daarbij veelal uit van een onveranderlijke werkelijkheid [Scheer 2005 p57]. In tegenstelling daarmee gaat Dewey er vanuit dat elke samenleving een contingente, historisch en cultureel bepaalde set van regels en waarden kent. Hij noemt dat ‘gewoontemoraal’. Uitgangspunt is dat die voldoet, met uitzondering van de als probleem ervaren knelpunten.
Morele regels en menselijke natuur staan niet tegenover elkaar zoals wel door moralisten is voorgesteld, waarbij de menselijke natuur zelfs een negatieve connotatie kreeg, maar de morele regels zijn een integraal onderdeel van het functioneren van de mens en de maatschappij. Morele regels die strijdig zijn met de menselijke natuur (wat dat ook moge zijn) zullen niet generaties lang standhouden [Dewey 1922 p19].
De gewoontemoraal is niet gebaseerd op bepaalde uitgangspunten maar is ontstaan en heeft zich evolutionair ontwikkeld om de samenleving werkbaar te houden [Logister 2004 p179]. De regels ontstaan gedeeltelijk zelfs door toeval en gaan, met name wanneer ze talig worden weergegeven, een eigen ontwikkeling in. Zo zullen bijvoorbeeld de ethische aspecten van een gesloten agrarische gemeenschap zich anders ontwikkelen dan die van een op handel gerichte gemeenschap.
Ethische discussie ontstaat doordat er veranderingen optreden door externe invloeden of door interne ontwikkelingen. Wat dan primair nodig is, is niet een discussie over de inhoud maar een acceptatie van een methodiek (reflectieve moraal). Deze methodiek dient als grondslag voor een gestructureerde deliberatie. Gewoontemoralen kunnen met elkaar in strijd zijn. Dit leidt tot de vraag naar preferentie. Het is de taak van de reflectieve moraal of ethiek het zoeken naar een antwoord daarop te ondersteunen. Actief onderzoek moet de plaats innemen van starre doctrines en dogma’s.

Ethiek moet dus opgevat worden als een activiteit, een zoektocht naar wat nastrevenswaardig is. Alternatieve handelingen worden afgewogen onder andere ten aanzien van de mogelijke consequenties.  Kenmerkend voor een morele handeling is dus dat zij het resultaat is van een voorafgaande deliberatie. Deze deliberatie veronderstelt natuurlijk een intelligente vrijheid. Het is ook van belang doel, middelen, consequenties, en neveneffecten goed in de analyse mee te nemen.  

Principes
Tijdens het deliberatieproces kan gebruik gemaakt worden van principes. Deze principes ontstaan door bijzondere gevallen, waarin een juiste keuze werd gemaakt en / of door generalisaties. Principes zijn primair intellectueel, terwijl morele regels vanuit de praktijk groeien [Dewey 1932 p336].
Dewey onderscheidt twee soorten:
1. Onveranderlijke principes: deze hebben het contact met de empirie verloren. Hierdoor kunnen ze het denken in nieuwe situaties foutief beïnvloeden.
2. Principes die rekening houden met de actuele situatie. Deze functioneren als een soort werk- hypothese.
Principes en morele theorieën zijn instrumenten om bij te dragen aan het deliberatie proces.
 
Dewey wijst objectieve en subjectieve funderingen af maar houdt vast aan de normativiteit van de ethiek. Absolute antwoorden zijn niet mogelijk. Hierin loopt de ethiek van het pragmatisme parallel met de kennistheorie. De waarde van een concept of een theorie wordt bepaald door te beoordelen of deze doet waarvoor deze bedoeld is. Dat wil zeggen bijdraagt aan de oplossing van het gesignaleerde probleem. Hierbij dienen ook zijeffecten van de oplossingen meegenomen te worden. De waarde wordt dus bepaald door de context. Er kan niet in algemene of abstracte termen gesproken worden over goed en kwaad. Maar daarmee is de benadering nog niet relativistisch. Het is niet zo dat ieder antwoord goed is. Een goede analyse is vereist voor de rechtvaardiging van een antwoord.

Antwoord op Kritiek
De kritiek op Dewey’s pragmatistische ethiek richt zich veelal op het secondair zijn van algemene normen aan de sociale normen. Als antwoord daarop stelt Dewey dat de gewoonte moraal vooraf ging / gaat aan de rationalisaties in de ethische theorieën van de grote filosofen. Voor Dewey spelen rationele principes wel degelijk een rol als principes zoals hierboven aangegeven. Maar ze kunnen en moeten steeds weer opnieuw getoetst worden aan de actuele situatie. Dewey vergelijkt de moraal met zijn eigen dynamiek ook wel met de ontwikkeling van een taal [Logister 2004 p178]. Rorty citeert M. Oakshott
[Rorty 1989 p58] met de opmerking:
“Dewey dit had kunnen schrijven”:

 

A morality is neither a system of general principles nor a code of rules, but a vernacular language.General principles and even rules may be elicited from it, but (like other grammmars) it is not a creation of the grammarians it is made by the speakers”

Uit dit “dubbele” citaat blijkt dat die analogie met taal ook door latere pragmatisten wordt onderschreven.

In Dewey’s Ethiek speelt het begrip ‘praktische intelligentie’ een belangrijke rol.  Hieronder wordt verstaan  inzicht of begrip dat voortkomt uit ervaring. Deze ervaring leidt tot het vermogen te oordelen, en te handelen volgens dat inzicht. Dit komt in hoge mate overeen met Aristoteles’ deugd van de Prudentia, verstandigheid, praktische wijsheid. Hoewel de kennistheorie en vooral ook het fysisch wereldbeeld van het pragmatisme sterk verschilt van dat van Aristoteles kunnen we constateren dat de basisuitgangspunten van de Mens – Maatschappij relatie in hoge mate overeenkomen. Beide beschouwen de mens als een sociaal wezen dat niet denkbaar is zonder zijn sociale omgeving. (zoals in sectie 1.3 hierboven aangegeven). Het element van deliberatie kan gezien worden als een uitwerking van de prudence / deugd zoals Aristoteles die omschrijft. Het belangrijkste verschil is te vinden in de dynamiek die Dewey vanuit het evolutionair denken (en Hegel) inbrengt.

Na deze beschrijving van de pragmatistische ethiek kunnen we de grondslagen samenvatten zoals in onderstaande tabel weergegeven. Daarbij is het, gezien bovenstaande opmerkingen, interessant de grondslagen van het pragmatisme globaal te vergelijken met die van Aristoteles ethiek

 

Grondslag van de Pragmatistische Ethiek

 

Grondslag van Aristoteles ethiek

1

Uitgangspunt: Natuur en cultuur ontwikkelden en ontwikkelen zich op basis van het evolutiemodel.  

 

Uitgangspunt: alle ‘zijnde’ streeft naar de
verwerkelijking van zijn natuurlijke aanleg.

2

De moraal ontstaat door het streven van een gemeenschap naar een tot voldoening functionerende werkzame samenleving.

 

De mens streeft naar geluk als
verwezenlijking van zijn natuurlijke aanleg
en dat wordt bereikt door de voldoening
die hij krijgt door voortreffelijk te
functioneren.

3

De wijze waarop de moraal vorm krijgt is plaats en tijd gebonden. De moraal dient steeds weer aangepast te worden aan wijzigingen in inzicht en omstandigheden.

 

De karakterdeugden worden bepaald door het kiezen tussen twee uitersten. Hoe die positie komt te liggen is tijd en situatie afhankelijk.

4

De reflectieve moraal is de methodiek van het deliberatieproces om tot die aanpassingen  van de moraal te komen. Dit vooronderstelt dat er vrijheid is voor een open deliberatie.

 

De Prudentia, de praktische intelligentie is de deugd die nodig is om tot de gedragskeuze te komen die bij het excellente midden past.

Relatie tot andere Filosofische theorieën

Opm t.a.v. Kants ethiek
Opgemerkt kan worden dat de veronderstelde voorwaarden voor een deliberatieproces van punt 4 grote overeenkomst vertonen met Kants uitgangspunten van redelijkheid en vrijheid. 
Hoewel deze elementen van Kants uitgangspunten en analyse overeenkomen met het pragmatisme (zoals ook menselijke gelijkwaardigheid) past zijn conclusie dat de intentie belangrijker is dan het praktische resultaat absoluut niet bij het pragmatisme.

Opm. t.a.v. Hume’s falacity
De conclusie van Hume “ought kan niet logisch afgeleid worden  van is” is juist binnen de logica. Zoals ook zijn conclusie dat: “op basis van het inductieconcept kunnen geen natuurwetten logisch uit waarnemingen worden afgeleid” juist was.
Echter in het tijdperk na de moderniteit (postmodernisme heeft soms een specifieke betekenis) geven we het idee van absolute waarheid op. en gaan we over tot een meer methodologische benadering zoals het Kritisch Rationalisme (Popper, Lakatos) in de wetenschapsfilosofie, die daarmee aansluit op de kennisleer van het pragmatisme. Zo kan in de pragmatistische ethiek de “is”  situatie een rol spelen in de deliberatie omdat de eis van logische afleiding is vervallen.

Opm.: Utilitarisme Dewey constateert dat het Utilitarisme zich voor de onmogelijkheid plaatst de berekeningen uit te voeren om tot beslissingen te komen [Dewey 1922 p36].   

Tenslotte:
Dewey  stelt ook dat elke handeling morele consequenties kan hebben, want die is deel van een totaal gedrag , er is geen hard onderscheid tussen moreel onbelangrijke en moreel significante handelingen. 

Dewey merkt op dat: Een moreel oordeel zegt iets over het karakter van degene die de uitspraak doet. 

In een Deweyaanse analyse kan de vraag naar de adequaatheid van normen en waarden niet los gezien worden van de vraag welk doel we nastreven. Dan zijn 'normen en waarde‘ geen doel maar een middel. De eerste vraag moet zijn: wat beschouwen we als een goede samenleving. 

Het pragmatisme is in wezen niet beperkt tot één positie in de bovenstaande tabel met ethische theorieën aangezien wel overwogen incorporeren van de andere theorieën past in het deliberatie proces.  

Enigzins verwant met het pragmatisme is het moreel rationalisme



Contractethiek
Vraagstelling: welke afspraken zijn redelijk te maken?
Antwoord: Regels moeten te verantwoorden zijn ten opzichte van alle belanghebbenden

In de klassieke tijd en de Middeleeuwen was het uitgangspunt voor de ethiek het bestaan van een Natuurlijke/Goddelijke orde. Vanaf de zestiende eeuw komt de mens als individu meer naar voren. Door verschillen in uitgangspunt van de natuurlijke staat ontstaan verschillende theorieën. 
Een eerste aanzet voor een contractethische benadering kwam van John Lock. Hij gaat uit van een (door God gegeven) 'natural law' als basis voor de moraal. Mensen richten van daaruit om praktische reden op basis van consensus een overheid in. De macht van de overheid komt dan van het mandaat van de bevolking (in zijn tijd een revolutionaire stelling name).
Thomas Hobbes (1588-1679) is de eerste die de ethisch, maatschappelijke en politieke, rechtsfilosofische consequenties van de mens als individu systematisch van doordacht.  Hobbes ging daarbij uit van een natuurlijk egoïsme dit betekende voor hem dat de uitgangspositie is een 'oorlog van allen tegen allen'.  Het is voor een individu altijd beter zijn eigen gang te gaan ten koste van anderen tenzij hij daarvoor gecorrigeerd wordt door een instantie. Dit vormt voor Hobbes de rechtvaardiging van de Staat met zijn instituties. Hobbes sociaal contract is daarmee meer een vorm voor een juridische basis dan voor een ethische. 
Het concept van 'Het maatschappelijke verdrag' (Jean-Jaques Rousseau) ging uit van de natuurlijke staat van de mens die vervolgens redelijkerwijs tot samenwerking moest komen.

Een Contractethiek gaat uit van een gemeenschap van gelijkwaardige individuen. De moraal moet de oplossing bieden voor de botsende individuele verlangens.  Nu zijn de concepten gebaseerd op rationele analyses.Tegenwoordig onderkennen we dat de mens van nature ook sociale mechanismen bezit.

Levinas
Laat zien dat ook vanuit een existentialistische benadering een zekerstellen van de vrijheid met name als bescherming tegen tirannie vraagt om  vastgelegde / geschreven wettelijke instituties 

Rawls
Rawls zoekt naar een grondslag voor een sociale ethiek/moraal en werkt die uit in zijn bekendste werk 'a Theory of Justice'[JR-aToJ]. Evenals Kant gaat hij uit een rationeel, vrij en gelijkwaardig mensbeeld. Maar hij richt zich meer op de mens als een speler in een maatschappij. Dit leidt dan tot een vorm van denkbeeldig sociaal contract. 

Rawls ziet de utilitaristische benadering als te simplistisch. Zo neemt het de verschillen tussen individuen niet in beschouwing. 

Hij formuleert twee uitgangspunten

Sociaal economische verschillen kunnen naar zijn idee gerechtvaardigd worden door het positieve effect op de samenleving als geheel mits de minst bedeelden daar ook voordeel bij hebben.

Alle contract theorien (met uitzondering van Hobbes) baseren zich op het uitgangspunt dat redelijke mensen de  "theoretisch overeen te komen regels willen accepteren" echter dat zou de onredelijke daarvan vrijstellen.


Taalgebruik in de Ethiek

Met name in de Angelsaksische wereld is veel onderzoek naar Ethiek gedaan op basis van een taalanalytische benadering (deze aanpak word helder besproken in het boek ' Ethiek als wetenschap' [LF-EaW]).

'Goed'
Een in de Ethiek nauwelijks te vermijden woord als 'goed' is met name door de engelse filosoof G.E.Moore uitvoerig geanalyseerd. Hij komt tot de conclusie dat het hier in zijn algemeenheid om een ondefinieerbaar begrip gaat: een 'simple notion' [LF-EaW p47-55]. Laten we zeggen een atomair begrip (in de zin van niet verder deelbaar).  
In de praktijk moet de betekenis gezocht worden in de context zoals A.J.Ayer aangeeft. Wanneer we dit doen voor de hierboven genoemde Basis Ethische theorieën komen we tot de volgende duidingen van 'Goed':

Gebruik van het begrip 'Goed'
Deugden ethiek: Goed is het streven naar / het bereiken van een hoge graad van het zich eigen maken van de deugden; Utilitarisme: Goed is wat het grootste geluk van het grootste aantal mensen bevordert;
Humanistisch Existentialisme: Vermijdt de 'kwader trouw' en erken de ander in zijn existentiële vrijheid Pragmatisme: Goed of juist is dat waarmee de meeste mensen na zorgvuldige analyse instemmen;
Universele wet: Goed is gehoorzamen aan  de universele wetten; 
Het accent licht heermee wat meer op het voorkomen van kwaad. Kant besteed ook meer pagina's aan het kwaad dan aan het goede (23 resp. 13 in [IK-RbGR])
Contract ethiek: Goed is dat wat wordt overeengekomen;

 

Filosofisch niet interessante uitgangspunten
Drie extremere benaderingen blijven hier verder buiten beschouwing. 


(passen niet in mijn filosofietuin)

Het Abstract Conceptueel Absolutistisch/Dogmatisch uitgangspunt: Zoals: er is een algemeen geldend: 'Goed' . Deze positie werd ingenomen door Plato en werd overgenomen in het Christendom en de Islam omdat dit goed aansloot bij de absolute concepten van een monistische Godsdienst. Wat goed is, werd geopenbaard. In het algemeen brengen Godsdiensten een ethisch concept met veelal daarop aansluitende concrete regels en voorschriften. 
Een normatief relativistische gaat uit van de constatering dat er  grote cultuur en tijdgebonden verscheidenheid is en dat er dus geen algemene regels zijn. Deze leidt dan tot scepticisme. De Sofisten in de Griekse tijd kozen deze positie. Ze gingen er van uit dat dat er ten aanzien van ethische problemen geen antwoord is. Ofwel dat men met behulp van Retoriek elk antwoord kan verdedigen. Bij nadere analyse blijken zij veelal toch algemeen geldende elementen in te voeren. Bovendien is een dogmatische positionering van het uitgangspunt een propositie die algemene geldigheid claimt.  
Restoratie: Geconfronteerd met nieuwe ethische vragen/problemen is er de verleiding terug te willen gaan naar het verleden waar die problemen niet bestonden of niet onderkend werden.
Een dergelijke benadering biedt geen oplossingen.

______________________________________________________________________________

Voetnoten:

[*] Fenomenologie/pragmatisme
Het is (nog) wat ongebruikelijk de Fenomenologie en het Pragmatisme zo als een kennistheoretische benadering te combineren. In de sectie Kennis is aangegeven dat het basis kennistheoretische uitgangspunt de 'eenheid van wereld en waarneming'  van de Fenomenologie en Pragmatisme in hoge mate gelijk zijn. [terug]  

[*] David Hume: the naturalistic falacy': Het 'is/ought' paradigma: Uit ‘zijn’ kan ‘moeten’ niet logisch worden afgeleid).

Moreel Rationalistische positie (Moreel Rationalisme)

Hume geeft nog een andere mogelijke weg aan. Hij onderscheidt de wereld van ‘matters of facts’ van de wereld van ‘relations of ideas’ .De wereld van relations of ideas is voor Hume de  wereld van de logica en de wiskunde.
Moraal rationalisme baseert zich op dezelfde rationaliteitregels als de wiskunde en logica [GG-ETEp12]:

  1. je beloofde het geleende geld terug te geven
  2. beloften behoren te worden nagekomen
  3. je behoort het geleende geld terug te geven

John Searle maakt tav. Ought-is onderscheid tussen regulative rules en constitutive rules.

  • Tafel manieren zijn regulatief

  • Spel regels voor bv schaken zijn constitutive rules: generiek, creëren mogelijkheden, activiteiten. Dit soort regels zijn gerelateerd aan ideeën.

Moraal rationalisme hoeft niet te stellen dat de rede de mogelijkheid biedt elk moreel probleem op te lossen [GG-ETEp13]. In plaats daarvan maakt het alleen de volgende bescheiden claims:

  • Er is geen reden om de rede machteloos te verklaren inzake morele discussie; 
  • Aangenomen dat we geen absolute bewijzen  verwachten: de meest plausibele en intelligente benadering van morele vragen onenigheden is juist te zien hoever we kunnen komen met: heldere en overtuigende redeneringen, verzameling van relevante feiten en analyse van relevante concepten en met het volgen van de regels der logica is. 

Ethiek classificaties
Ethische theorieën kunnen op verschillende wijze geclassificeerd worden zoals in onderstaande tabellen is aangegeven. 

classificatie dwz voorbeelden opmerkingen
Teleologisch

ook wel: consequentialistisch

Doelgericht Deugdenethiek Gericht op realisatie van de natuurlijke positie van welbevinden.
Pragmatisme Gericht op het oplossen van problemen
Utilitarisme Het  utilitarisme introduceert een deontologisch element n.l. dat de mens er vanuit moet gaan dat alle mensen gelijkwaardig zijn.
Deontologisch plichten leer 

(deon=het nodige)

Universele wetten Mills kritiek op Kant is dat hij niet aangeeft waarom redelijke wezens zedelijke wetten accepteren. Kant zou laten zien dat het niet accepteren tot onacceptabele gevolgen leidt. Daarmee introduceert hij een vorm van 'gevolg/doel' denken.
Contract ethiek Uitgangspunt is de plicht om het geobjectiveerd spel van de verhullende sluier mee te accepteren als referentie model.
Existentialisme Stelt de vrijheid van de mens als absoluut uitgangspunt, en de bewuste keuze als plicht

Ethische posities

Ethiek is zinvol Ethiek is niet zinvol
Cognitivistisch non cognitivisch
Rationalistisch Non rationalistisch Emotivisme
 Anti-relativistisch Descriptief relativisme Normatief relativisme  
Hard objectivistisch soft objectivistisch soft subjectivistisch Hard subjectivistisch  

 

Cognitivistische posities Non cognitivistische posities
Wetenschappelijk, hermeneutisch

In een morele uitspraak wordt kennis uitgedrukt. Dit betekent niet dat het absoluut zekere kennis is.

Dit sluit aan bij een Moreel Rationalistische positie

Emotivisme / Relativisme
Ethische uitspraken zijn uitdrukking van een gevoel, ze zeggen niets over de werkelijkheid.

Normatief Relativisme: 
Ethische uitspraken zijn symptomen van tijd en plaats, je kunt niet zeggen dat ze waar zijn.

 

Realisme Nonrealisme
Er is zoiets als een morele werkelijkheid Er zijn geen morele feiten. Het is een interpretatie van de werkelijkheid. (zoals : Beauty is in the eye of the beholder)

Objectivisme Subjectivisme
We kunnen 4 posities onderscheiden:
  • Hard objectivisme: voor elke morele vraag is er een juist antwoord.
  • Soft objectivisme: voor elke morele vraag zou er een juist antwoord kunnen zijn
  • Hard subjectivisme: Sofistische positie, er is geen juiste moraal, het is een kwestie van retoriek en macht
  • Soft subjectivisme: in veel morele zaken kunnen geen juiste antwoorden worden gegeven. Het is moeilijk hard te maken waarom het niet mogelijk zou zijn.

 

 

Normatief relativisme  Descriptief  relativisme
Het is niet mogelijk/ zinvol welke van de verschillende ethieken de best is.

Er is verscheidenheid en het heeft geen zin die verschillen op te lossen. (Cultureel relativisme)

Beschrijft verschillen gerelateerd aan cultuur, condities etc.

Maar er zijn ook grote overeenkomsten.

 

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Westerse en Confuciaanse Deugden

  Vergelijking  Confuciaanse en Westerse Deugden

Confuciaanse Deugden:   Aristoteles / westerse Deugden:
'Plichtsbetrachting en Ceremonieel gedrag' zijn als deugden in de sociale omgang vergelijkbaar met 'Fijngevoeligheid, grootsheid, vrijgevigheid en juiste ambitie'
Inzicht / Wijsheid lijkt zeer goed overeen te komen met:  Verstandigheid
Mede - menselijkheid Hoewel het resultaat vergelijkbaar is, is het accent maar zeker ook de grondslag verschillend van: Rechtvaardigheid

 

 

"De Deugden van Aristoteles" [E-A book 2 p104]

De deugd is geen handelen maar een tot karakteristiek gevormde gestalte.
Door steeds te kiezen om op een bepaalde manier te handelen vorm je een dispositie
en die bepaalt wat je als vanzelf gaat doen.
Je maakt jezelf tot iemand met een bepaald karakter.

De Karakerdeugden
gebied van handeling teveel Karakter van de Deugd te weinig Ethica Nicomachea
Vrees en vertrouwen overmoed moed (andreia) lafheid III 6-9
plezier en pijn onmatigheid matigheid (soophrosuné ongevoeligheid III 10-12
krijgen en uitgeven verkwisting vrijgevigheid (eleutheriotès) gierigheid IV 1
veel uitgeven vulgair gepronk grootsheid (megaloprepeia) bekrompenheid IV 2
eer en oneer eerzucht juiste ambitie gebrek aan eergevoel IV 4
kwaad zijn opvliegendheid zachtmoedigheid (praotès) verbitterdheid IV 5
zelfexpressie grootspraak waarheidsliefde/oprechtheid
(alètheia)
valse bescheidenheid IV 7
conversatie lolbroekerij fijngevoeligheid/geestig (eutrapeleia) humorloosheid IV 8
Sociaal gedrag overmatige beleefdheid vriendelijkheid (philia) twistziek IV 6
schaamte verlegenheid beschroomd zijn (aidèmoon) onbeschaamdheid IV 9
verontwaardiging afgunst juiste verontwaardiging (nemesis) leedvermaak Retorica II 9
Rechtvaardigheid Verstandigheid (phronēsis = praktische wijsheid ) / prudentia zijn geen karakter deugden die zich tussen twee uitersten bevindt, maar wel eigenschappen die men kan / moet ontwikkelen.   
Verstandigheid / Prudentia

Het is opmerkelijk dat we in grote lijnen bovengenoemde deugden nog steeds als waardevol onderkennen.

 Aristoteles ethiek


De Christelijke Deugden

Thomas van Acquino (dominicaan) poogt Aristoteles en de Christelijke leer (Augustinus) bijeenbrengen.
Zijn oplossing: er zijn twee soorten deugden: 

  • Menselijke Deugden(zoals die van Aristoteles) 

  • Goddelijke ,dit zijn geen deugden van God maar op God gerichte, De 3 goddelijke deugden zijn: Geloof, Hoop en Liefde.

 

 

De 5 stappen in de pragmatistische analyse [[Scheer 2005 p60]:

1. Probleem definitie. Er is een problematische situatie: de vanzelfsprekendheid van handelen is verbroken. Het probleem is dit probleem in een bepaalde (nieuwe) context;

2. Probleem analyse. Hierbij wordt al doende het beoogde doel gedefinieerd;

3. In de analyse worden hypotheses geformuleerd. Alternatieven worden op hun doel, middelen en consequenties onderzocht;

4. De gekozen hypothese wordt uitgeprobeerd;

5.De gekozen hypothese wordt geëvalueerd. Werd de verwachting dat dit de juiste handelswijze was in de gegeven situatie bevestigd?

Pragmatisme/ ethiek :

 

Filosofietuin        van Hans Tromp
Home